De fiscus heeft ten onrechte de identiteit van een tipgever geheim gehouden voor de geheimhoudingskamer van het Gerechtshof. Dat oordeelt het Gerechtshof ’s-Hertogenbosch naar aanleiding van een strafzaak tegen een Nederlandse belastingplichtige met vermogen dat in Luxemburg aan het oog van de fiscus was onttrokken.
Een oud-medewerker van de Rabobank Luxemburg sloot in september 2009 een overeenkomst met de Belastingdienst en fungeerde zo tegen betaling als tipgever in de zaak. De oud-medewerker had naar eigen zeggen na jaren in een doos op zolder papieren gevonden uit zijn tijd bij Rabobank Luxemburg waarin zwartspaarders vermeld stonden. Volgende de oud-medewerker moest hij de papieren ooit waarschijnlijk per ongeluk uit de gezamenlijke printer bij zijn voormalige werkgever hebben gehaald. Naar aanleiding van die informatie werden alsnog belastingaanslagen en bestuursrechtelijke boetes opgelegd.
‘Tipgever afknallen’
Zowel de fiscus als de tipgever wilden tot nu toe echter de identiteit van de tipgever niet verhullen. De tipgever wees daarbij ook op een citaat van een voormalige collega in de Telegraaf: ‘Wat mij betreft mogen ze die tipgever morgen afknallen.’
Belastingrechter buitenspel
Door de identiteit van de tipgever geheim te houden voor de geheimhoudingskamer van het gerechtshof zet de Belastingdienst echter de belastingrechter buitenspel, oordeelt het Hof nu. De door de Belastingdienst opgegeven redenen om de identiteit van de tipgever geheim te mogen houden moeten door de geheimhoudingskamer kunnen worden getoetst.
Toetsing gevaar
De leiding van de Belastingdienst en het Ministerie van Financiën hebben beslist de identiteit van de tipgever niet bekend te maken aan de belastingrechter. Daardoor kan de geheimhoudingskamer de tipgever niet horen over de vraag of de tipgever gevaar loopt als hij of zij als getuige wordt gehoord. De geheimhoudingskamer kan daarom niet verifiëren of de tipgever inderdaad gevaar loopt.
Op deze manier wordt door de leiding van de Belastingdienst en het Ministerie van Financiën de identiteit van de tipgever buiten elke rechterlijke toetsing om geheim gehouden. Dit is in strijd met het in artikel 6 van het EVRM verankerde recht op gelijke proceskansen (equality of arms) en het daarmee verbonden recht op openbaarmaking van bewijs (right to disclosure of evidence) (vgl. ABRvS 30 november 2011, 201010838/1/H3, ECLI:NL:RVS:2011:BU6382), oordeelt het Hof.
In de strafzaak van de zwartspaarder heeft de strafrechter het Openbaar Ministerie inmiddels bevolen de identiteit van de tipgever te openbaren aan de strafrechter en de verdachte.
Uitspraak: ECLI:NL:GHSHE:2018:4846