Een mede-eigenaar van een belastingadvieskantoor (en voormalig medewerker van de Belastingdienst) verzweeg jarenlang een fors vermogen in zijn belastingaangiften, blijkt uit een uitspraak van de rechtbank Gelderland. Nadat hij vrijwillig inkeerde verklaarde de man dat hij in de jaren ’70 en ’80 handelde in tweedehands fietsen op zwarte markten. De rechtbank is van oordeel dat die verklaring over de herkomst van de vermogenstoename ‘volstrekt ongerijmd en ongeloofwaardig’ is.
Uit de verklaring zou namelijk volgen dat hij ruim 16,5 miljoen gulden winst heeft gemaakt met de illegale fietsenhandel. Dat zou bij een geschatte nettowinst van 40 gulden per fiets neerkomen op ruim 400.000 verkochte fietsen, rekent de belastingrechter uit. Door van een dergelijke verklaring in de informatiebeschikking niettemin een onderbouwing te verlangen heeft de Belastingdienst wat de rechtbank betreft dan ook de grenzen van de redelijkheid overschreden, “want van een gebeurtenis die met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid niet heeft plaatsgevonden kan geen bewijs worden verlangd.” Gelet hierop is de informatiebeschikking voor wat betreft het opvragen van de bewijsstukken van de opbrengsten van de verkopen op de zwarte markt niet terecht gegeven. Het beroep van de man is in zoverre gegrond.
De man en zijn echtgenote zijn vennoten van een vof waarmee een belastingadvies- en administratiekantoor wordt gedreven. Daarnaast is hij ook directeur van een assurantie- en adviesbureau waarin hij 82% van de aandelen houdt. In het verleden werkte hij ook bij de Belastingdienst, wordt in het vonnis vermeld.
Inkeer
Op 29 december 2017 ontving de fiscus een brief met een inkeermelding, waarin stond dat een bankrekening in Luxemburg in 2013 is opgeheven en het tegoed is overgestort naar een bankrekening in Hong Kong. Deze brief was ondertekend door de man, zijn echtgenote en hun zoon. De Belastingdienst bevestigde dat de brief als ‘verklaring vrijwillige verbetering van verzwegen buitenlands vermogen’ werd opgevat en vroeg daarna herhaaldelijk om aanvullende informatie. De man verklaarde dat hij al een rekening in Luxembourg had vanaf 1976. De verzwegen miljoenen waren volgens hem voornamelijk gestort in de jaren ‘70 en ‘80. “De gelden zijn verkregen door handel in voornamelijk fietsen die op de zwarte markt te Vleuten verkocht werden. Verder zijn de winsten en verliezen beleggingsresultaten.” Naast fietsen verkocht hij naar eigen zeggen ook “allerlei spullen van grof vuil en antiek. Ook artikelen die ik op de zwarte markt kocht en weer verkocht.” Op de vraag van de fiscus om bewijsstukken waaruit blijkt dat hij op de markt in Vleuten in die periode de beschikking had over een faciliteit om daar onder andere fietsen te verkopen antwoordt de man: “Elke week huurde ik twee standplaatsen om de spullen te verhandelen. Bewijsstukken heb ik hier niet van. Vanaf ongeveer 1970 heb ik elke zaterdag daar standplaatsen gehad. Vanaf eind jaren 70 was er wel veel controle door recherche op frame nummers of de fietsen afkomstig waren van diefstal.”
Navordering en informatiebeschikking
Op 20 november 2018 dient de man opnieuw aangiften IB/PVV 2015 en 2016 in. Daarin werd respectievelijk € 2.609.044 (2015) en € 2.644.940 (2016) méér aan box 3-bezittingen (buitenlandse bank- en spaartegoeden, aandelen en obligaties) vermeld dan in de eerder gedane aangiften IB/PVV 2015 en 2016. Naar aanleiding van de nieuwe aangifte IB/PVV 2016 werd een navorderingsaanslag IB/PVV 2016 aan hem opgelegd.
Ook daarna blijft de Belastingdienst vragen stellen over het verzwegen vermogen van de voormalige eigen medewerker, maar die worden naar de zin van de fiscus onvoldoende beantwoord. Daarom krijgt de man in 2019 een informatiebeschikking, waarin wordt aangegeven welke vragen nog niet zijn beantwoord. Die geeft daar echter geen gehoor aan en bij de rechtbank is daarna in geschil of de informatiebeschikking terecht is gegeven.
Beoordeling rechtbank
Bij de rechtbank stelt de man onder meer dat de gevraagde bankafschriften kwalificeren als wilsafhankelijk materiaal en dat de informatiebeschikking daarom in strijd is met het nemo tenetur-beginsel. Dit betoog faalt, omdat voor de toetsing van de rechtmatigheid van een informatiebeschikking niet van belang is of het gaat om wilsonafhankelijk of wilsafhankelijk materiaal. De informatiebeschikking vormt geen maatregel waarmee de verstrekking van die informatie wordt afgedwongen. Dit brengt mee dat het niet nodig is dat de inspecteur bij zijn informatiebeschikking, of de belastingrechter bij zijn oordeel omtrent die beschikking, een restrictie formuleert met betrekking tot het gebruik van wilsafhankelijke informatie voor sanctiedoeleinden.
De rechtbank acht het daarnaast ook niet aannemelijk dat de man niet kan beschikken over de gevraagde gegevens. Omdat vast staat dat hij de gevraagde bankafschriften 2005, 2006 en 2007 niet heeft overgelegd is de informatiebeschikking op dit onderdeel terecht gegeven.
Opbrengst zwarte markt Vleuten
Dat ligt volgens de rechtbank anders bij het deel van de informatiebeschikking waarbij het gaat om het opvragen van bewijsstukken van de opbrengsten van de verkopen op de zwarte markt in Vleuten. Omdat de verklaring van de herkomst van het buitenlands vermogen uit de tweedehands fietsenhandel volstrekt ongeloofwaardig is, is de rechtbank van oordeel dat het onredelijk is om daarvan bewijs te vragen.
Daarbij overweegt de rechtbank: “In dit geval heeft eiser een toelichting gegeven op de herkomst van de vermogenstoename in 2005 en verweerder is dan in beginsel gerechtigd om een nadere onderbouwing van die toelichting te vragen. Echter, in dit geval is de rechtbank van oordeel dat de gegeven verklaring van eiser over de herkomst van de vermogenstoename in 2005 volstrekt ongerijmd en ongeloofwaardig is. Door van een dergelijke verklaring in de informatiebeschikking niettemin een onderbouwing te verlangen heeft verweerder de grenzen der redelijkheid overschreden, want van een gebeurtenis die met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid niet heeft plaatsgevonden kan geen bewijs worden verlangd. De rechtbank acht de verklaring volstrekt ongeloofwaardig omdat die inhoudt dat eiser sinds 1990 jaarlijks in gelijke delen de totale – in contanten – overgespaarde winst van zijn handel uit de jaren ’70 en ’80 op zijn bankrekening in het buitenland zou hebben gestort. Dit komt neer op een contant overgespaarde winst van € 7,5 miljoen (15 jaarlijkse delen van € 500.000), wat omgerekend ruim fl. 16,5 miljoen is. Dit zou betekenen dat eiser in de betreffende jaren ruim 400.000 fietsen heeft verkocht uitgaande van een geschatte netto winst van fl. 40 per fiets en ervan uitgaande dat hij de winst nooit heeft verteerd voor andere doeleinden. Daarbij komt dat eiser heeft verklaard dat hij deze contanten in gelijke jaarlijkse delen heeft weggebracht uit angst voor overvallen. Als dat waar zou zijn, dan is het des te ongeloofwaardiger dat eiser gedurende een periode van 15 jaar zulke grote contante bedragen in huis heeft gehouden, beginnend met fl. 16,5 miljoen in 1990 en jaarlijks afnemend met fl. 1.101.855 dan wel € 500.000.” Het beroep is in zoverre dus wel gegrond.