De Belastingdienst heeft terecht een informatiebeschikking afgegeven aan een belastingadviseur die een puinzooi maakte van zijn eigen administratie en vervolgens op alle fronten dwarslag. Omkering van de bewijslast was gerechtvaardigd, vond Rechtbank Gelderland.
De man had had een administratie- en belastingadviespraktijk en was vanuit een tweede eenmanszaak actief als verzekeringsintermediair. Na een boekenonderzoek nam de inspecteur een informatiebeschikking wegens het niet-voldoen aan de informatie-, de meewerk-, de bewaar- en de administratieplicht, omdat een urenadministratie ontbrak, onvolledig werd gefactureerd, een debiteurenadministratie ontbrak en onderhanden werk niet werd bijgehouden. De adviseur ging in beroep.
Geen facturen
Rechtbank Gelderland stelde vast dat de adviseur niet had voldaan aan de factuurplicht van artikel 34 Wet OB, alleen al omdat hij de uitreiking van een factuur achterwege liet als zijn klanten er niet om vroegen, zelfs als deze klanten andere ondernemers waren. Verder had hij tijdens de controle verklaard dat hij vijf jaar achterstand had in de facturatie en geen aantekening hield van het aantal gewerkte en gedeclareerde uren, van het onderhanden werk en van de debiteuren. Hierdoor ontbrak volgens de Rechtbank de administratieve basis voor het opmaken van facturen.
Ontvangsten niet in kasboek
Daar kwam nog bovenop dat de kasadministratie niet voldeed aan de eisen, omdat uit een derdenonderzoek was gebleken dat ontvangsten niet altijd in het kasboek werden vermeld en in de jaren 2010-2013 sprake was van negatieve kassen. De Rechtbank handhaafde de informatiebeschikking en verwierp tot slot de stelling van de eiser dat de Belastingdienst zijn privacy had geschonden door het instellen van een derdenonderzoek bij zijn klanten. De inspecteur had op grond van artikel 53 AWR de bevoegdheid om te controleren of zich in de administratie van een een klant facturen van de belasting- en verzekeringsadviseur bevonden. Ook als artikel 53 AWR geacht zou kunnen worden de uitoefening van het recht op privacy te beperken, werd een dergelijke inbreuk volgens de Rechtbank op grond van artikel 8, lid 2, EVRM in een democratische samenleving noodzakelijk geacht.