De inspecteur heeft naar aanleiding van een boekenonderzoek terecht een informatiebeschikking afgegeven, oordeelt de rechtbank Zeeland-West-Brabant. De inspecteur heeft voldoende aannemelijk gemaakt dat de administratie van de betreffende vennoot niet aan de vereisten van artikel 52 van de AWR voldeed.
Een vof met twee vennoten exploiteert een supermarkt, waarin voornamelijk verse producten en Turkse en Oosterse specialiteiten worden verkocht. Zij maakt gebruik van een afrekensysteem bestaande uit twee kassa’s in de winkel en een back-officecomputer in het kantoor gelegen boven de winkel.
Betalingen worden deels gepind en deels contant ontvangen. Ook worden uitgaven door de vennoten, zoals inkopen, uitbetaling van personeel, en privéopnamen gedeeltelijk contant gedaan.
De bevindingen uit een boekenonderzoek waarin de inspecteur de aangiften omzetbelasting heeft onderzocht, geven hem aanleiding om ook de aangiften IB/PVV en Zvw over de jaren 2015 tot en met 2017 van een van de vennoten in een onderzoek te betrekken. Tegen de aanslagen die voor de jaren 2016 en 2017 door de inspecteur zijn opgelegd maakt de vennoot bezwaar.
Informatiebeschikking
In de informatiebeschikking die de inspecteur afgeeft tijdens de bezwaarfase, stelt hij vast dat de administratie van de vof waar niet aan de vereisten van artikel 52 van de AWR voldoet.
Volgens dat artikel zijn administratieplichtigen verplicht om van hun vermogenstoestand en van alles betreffende hun bedrijf op zodanige wijze een administratie te voeren en de daartoe behorende boeken, bescheiden en andere gegevensdragers op zodanige wijze te bewaren, dat te allen tijde hun rechten en verplichtingen alsmede de voor de heffing van belasting overigens van belang zijnde gegevens hieruit duidelijk blijken.
In de administratie van 2016 en 2017 zijn de volgende gebreken vastgesteld: er is geen grootboekadministratie/auditfile, geen lijst met dagontvangsten, geen kassadata, geen vastleggingen van privéonttrekkingen, er is geen kasboek bijgehouden, geen voorraadadministratie bijgehouden en er zijn geen back-ups gemaakt.
Geen back-up, wel computercrash
Dat er, zo oordeelt de rechtbank, geen back-ups zijn gemaakt wil niet zeggen dat het wel of niet maken van een back-up van de administratie, op zichzelf bezien kan leiden tot een schending van de administratieplicht. Dit punt kan echter niet leiden tot een gegrond beroep omdat de vaststelling dat niet voldaan is aan de administratieplicht door de inspecteur, op de overige gronden, terecht is.
Ook het door de vennoot gestelde argument dat bepaalde stukken verloren zijn gegaan bij een computercrash, dan wel dat de voormalig boekhouder de stukken heeft maar weigert af te geven, als dat aannemelijk zou zijn, maakt dit volgens de rechtbank niet anders, omdat dergelijke omstandigheden in beginsel voor rekening en risico van de vof dient te komen.
Naar het oordeel van de rechtbank is er geen sprake van geringe gebreken in de administratie. De gestelde inkomsten uit het drijven van de supermarkt zijn kortgezegd oncontroleerbaar. De rechtbank is van oordeel dat de aard en omvang van de gebreken van dien aard zijn dat de gevolgtrekking gerechtvaardigd is dat de administratieplicht is geschonden.
Administratie niet op juiste wijze bijgehouden
De rechtbank zal ten aanzien van de informatiebeschikking voor zover het de schending van de administratieplicht betreft geen gelegenheid bieden om alsnog te voldoende aan de genoemde verplichtingen. Het is namelijk niet mogelijk om achteraf alsnog aan de administratieplicht te voldoen indien vaststaat dat geen administratie is bijgehouden op de wijze bedoel in artikel 52 AWR.
De rechtbank begrijpt uit het betoog van de vennoot ten aanzien van de stukken waarop het informatieverzoek ziet, dat deze mogelijk nog in het bezit zijn van de voormalig boekhouder en dat hij een nadere termijn wenst.
Daarin ziet de rechtbank aanwijzing dat de vennoot mogelijk nog (gedeeltelijk) aan de verplichtingen uit de informatiebeschikking ten aanzien van het informatieverzoek gevolg kan worden gegeven en voorts dat artikel 27e, tweede lid, van de AWR dan voorschrijft om een termijn te stellen om de opgevraagde informatie alsnog aan te leveren. De bedoelde termijn wordt gesteld op zes weken.
Voor de duidelijkheid merkt de rechtbank op dat dit niets afdoet over de vaststelling dat de administratieplicht is geschonden en de gevolgen daarvan.