De weduwe van een in 2016 overleden man mag geen verlies uit aanmerkelijk belang van ruim 70 miljoen euro in aanmerking nemen bij haar aanslag IB/PVV voor het jaar 2016. De Rechtbank Noord-Nederland oordeelt namelijk dat bij een constructie die was opgezet om heffing over de nalatenschap te ontlopen sprake is van fraus legis.
Aandelenconstructie
Tot de nalatenschap van de man behoorden aandelenbelangen in twee vennootschappen waarvan de bezittingen geheel uit beleggingen bestonden. Die aandelenbelangen gingen na zijn overlijden geheel over naar de echtgenote. Eind december 2016 gaven de beide vennootschappen nieuwe aandelen uit aan de weduwe van een andere soort dan de al bestaande aandelen. Na uitgifte van de nieuwe aandelen verkocht ze haar bestaande aandelen aan een nieuw opgerichte stichting.
Verlies weggestreept
In haar aangifte IB/PVV 2016 claimde ze vervolgens een verlies uit aanmerkelijk belang in verband met de verkoop van de oude aandelen aan de Stichting. Het verlies zette ze af tegen het inkomen uit aanmerkelijk belang van dat op grond van de partnerregeling van artikel 2.17 van de Wet IB 2001 aan haar was toegerekend.
Wel vervreemding
De Rechtbank Noord-Nederland gaat nu in navolging van de inspecteur niet mee met die constructie, al was er wel degelijk sprake van een vervreemding van de aandelen aan de stichting. De rechter is van oordeel dat de weduwe niet over de vermogensbestanddelen van de stichting kan beschikken als ware het haar eigen vermogen. Het vermogen van de stichting vormt geen afgezonderd particulier vermogen in de zin van artikel 2.14a van de Wet IB 2001. Er is daarom voor de toepassing van de Wet IB 2001 wel degelijk sprake van een vervreemding van de aandelen aan de stichting. Op grond van de relevante wettelijke bepalingen van de Wet IB 2001 zou de weduwe een verlies uit aanmerkelijk belang in aanmerking kunnen nemen met betrekking tot de vervreemding van de aandelen aan de stichting.
Fraus legis
Ware het niet dat de rechtbank ook van oordeel is dat er sprake is van fraus legis. Het samenstel van rechtshandelingen dat eind 2016 heeft plaatsgevonden, is louter gericht op het voorkomen en uitstellen van de (directe) heffing over het inkomen uit aanmerkelijk belang. De rechtbank acht het niet toelaatbaar dat dit samenstel van rechtshandelingen wordt aanvaard, nu dit ertoe leidt dat een aanmerkelijk belanghouder naar willekeur een in economische zin niet geleden verlies uit aanmerkelijk belang kan creëren en zodoende de (directe) heffing van inkomstenbelasting geheel of gedeeltelijk zou kunnen verijdelen dan wel (onbeperkt) zou kunnen uitstellen.
Uitspraak: ECLI:NL:RBNNE:2019:603