Bestuurdersaansprakelijkheid is lastig vast te stellen als het niet aan opzet of grove schuld van een BV is te wijten dat de verschuldigde belasting hoger is dan wat overeenkomstig de aangiften is betaald, blijkt uit een recent arrest van de Hoge Raad. In zulke gevallen is het aan de belastingontvanger om aannemelijk te maken dat het niet betalen van de naheffingsaanslag is te wijten aan kennelijk onbehoorlijk bestuur. Daarbij mag het feit dat de verschuldigde belasting hoger is dan wat overeenkomstig de aangiften is betaald niet als verwijt in aanmerking worden genomen.
De Hoge Raad oordeelt, anders dan het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden eerder deed, dat de belastingontvanger daarin niet is geslaagd. In dit geval was sprake van een rechtsgeldige melding van betalingsonmacht omdat het niet aan opzet of grove schuld van de BV is te wijten dat de verschuldigde belasting hoger is dan wat overeenkomstig de aangiften is betaald.
Middel 5 richt zich tegen het oordeel dat sprake is van kennelijk onbehoorlijk bestuur en de voor dat oordeel gegeven onderbouwing.
3.4.1.
In dit geval zijn van de BV loonbelasting en premie volksverzekeringen nageheven die meer beliepen dan de belasting en de premie die waren aangegeven. Op grond daarvan is bij uitsluiting de meldingsregeling van artikel 7, lid 2, van het UBIW van toepassing (vgl. HR 23 december 2011, nr. 10/01211, ECLI:NL:HR:2011:BR7038, rechtsoverweging 3.3). Gelet op de hiervoor in 3.2.1 weergegeven – in cassatie niet bestreden – oordelen van het Hof, moet ervan worden uitgegaan dat ter zake van de naheffingsaanslag een rechtsgeldige melding van betalingsonmacht is gedaan als bedoeld in die regeling, omdat het niet aan opzet of grove schuld van de BV is te wijten dat de verschuldigde belasting en premie meer belopen dan die welke overeenkomstig de aangiften zijn afgedragen. Dit brengt mee dat op grond van artikel 36, lid 3, van de Wet de Ontvanger aannemelijk diende te maken dat het niet betalen van de naheffingsaanslag is te wijten aan kennelijk onbehoorlijk bestuur van belanghebbende in de periode van drie jaren, voorafgaand aan de melding van betalingsonmacht. Daarbij kan de omstandigheid dat de verschuldigde belasting en premie meer belopen dan die welke overeenkomstig de aangiften zijn afgedragen, niet als verwijt aan belanghebbende in aanmerking worden genomen.
3.4.2.
Het Hof heeft geoordeeld dat het kennelijk onbehoorlijk bestuur erin bestaat dat belanghebbende niet erop heeft toegezien dat de verschuldigde loonbelasting en premie volksverzekeringen op aangifte werden afgedragen. Daarmee heeft het Hof hetgeen hiervoor in 3.4.1 is overwogen, miskend. Middel 5 slaagt.