Een aandeelhouder die in die hoedanigheid borg staat voor een lening aan het betreffende bedrijf, kan het verlies dat hij lijdt als de kredietverstrekker hem aanspreekt op die borgstelling niet fiscaal aftrekken. Dat oordeelt de rechtbank in Haarlem.
Een man heeft via drie BV’s een belang van 20% in een firma die 3D-kopieën maakt en verkoopt van schilderijen van Rembrandt van Rijn. Het bedrijf sluit een krediet, waarbij onder meer een borgstelling van € 50.000 wordt gevraagd van de man. In 2014 gaat het bedrijf failliet, waarna de kredietverstrekker de man aanspreekt voor het genoemde bedrag. Bij de belastingaangifte geeft de man bij het resultaat uit ter beschikking gestelde vermogensbestanddelen € 50.000 aan kosten op. Maar de fiscus vindt niet dat de man dat bedrag als kosten in aanmerking kan nemen.
Geen vergoeding overeengekomen
Hij heeft de borgstelling gegeven vanuit zijn positie als (beoogde) managementfeegenieter van het bedrijf, teneinde ondernemingsactiviteiten te ontplooien en daaruit inkomen te gaan genieten, zo betoogt de man. De Belastingdienst vindt echter dat de borgstelling zich afspeelt in de kapitaalsfeer omdat deze is afgegeven met het oog op de belangen van de man als aandeelhouder. Het eigen vermogen en het resultaat van het bedrijf waren in 2012 en 2013 zwaar negatief en daarin was geen verbetering te verwachten. In het kader van de borgstelling is geen vergoeding overeengekomen en zijn geen zekerheden gesteld. Er kan geen vergoeding worden bepaald waaronder een onafhankelijke derde bereid zou zijn geweest een zelfde verplichting aan te gaan, onder overigens dezelfde voorwaarden en omstandigheden.
Insolvabiliteit
De rechtbank is het met de man eens dat het in het zakelijk verkeer gebruikelijk is dat een bank voor de terugbetaling van een lening van zijn schuldenaar zekerheden verlangt en van de aandeelhouder in de vennootschap een borgstelling vraagt. “Dat betekent echter niet dat de omstandigheden waaronder een en ander plaatsvindt voor het beantwoorden van de vraag of de aandeelhouder als aandeelhouder heeft gehandeld geen betekenis toekomt.” De financiële situatie van het bedrijf gaf wel degelijk aanleiding om stil te staan bij de mogelijkheid dat de man door de bank zou worden aangesproken, vindt de rechter. “De rechtbank acht niet aannemelijk dat een onafhankelijke derde bereid zou zijn tegen enige niet van de winst van het bedrijf afhankelijke vergoeding het risico te lopen tot betaling van € 50.000 te worden aangesproken. Mede gelet op de toelichting van eiser dat hij gelet op de insolvabiliteit van het bedrijf van een vergoeding heeft afgezien, acht de rechtbank onder deze omstandigheden aannemelijk dat eiser de borgstelling als aandeelhouder is aangegaan.”
De man kan het verlies uit hoofde van de borgstelling daarom niet als kosten in aanmerking nemen, besluit de rechtbank. Het beroep is ongegrond.
Lees hier de uitspraak ECLI:NL:RBNHO:2019:1548