Het is noodzakelijk dat de Wet spoedreparatie fiscale eenheid met terugwerkende kracht tot begin 2018 wordt ingevoerd. Dat antwoordt staatssecretaris Snel (Financiën) op vragen uit de Eerste Kamer. De wet per 1 januari 2019 laten ingaan zou € 100 miljoen kosten.
In de senaat moet nog gestemd worden over het wetsvoorstel. Met de wet moet worden geregeld dat Nederland belastingvoordelen die voorheen alleen golden voor ondernemingen in Nederland ook toekent aan ondernemingen in Nederland met dochtervennootschappen in andere landen van de Europese Unie. De Nederlandse fiscale regeling voor aftrekbare rente van leningen tussen moeder- en dochterbedrijven is volgens het Hof in strijd met de EU-regels.
Risico van uitholling
De CDA-leden wilden weten of de wet wel met terugwerkende kracht mag worden ingevoerd. Dat is wel degelijk gerechtvaardigd, schrijft Snel. ‘Gezien de inhoud van de conclusie in de zaak […] bestond er een risico dat de daarop betrekking hebbende uitspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie voor Nederland negatief zou uitpakken.’ Het Hof heeft besloten geen mondelinge behandeling te houden. ‘Gezien het horen van de A-G en het niet nodig achten van een mondelinge behandeling, werd op dat moment de kans niet groot geacht dat de uitspraak van het HvJ EU zou afwijken van de conclusie van de A-G. Niets doen of het in buitenlandse situaties toekennen van de voordelen van de fiscale eenheid was daarbij geen reële optie. Een negatieve uitspraak in deze zaak had naar verwachting tot gevolg dat uitholling van de Nederlandse belastinggrondslag door internationaal opererende bedrijven werd vergemakkelijkt, waarbij de structurele derving kon oplopen tot enkele honderden miljoenen euro’s per jaar.’
Latere ingangsdatum kost € 100 miljoen
Zonder de reparatie met terugwerkende kracht zouden tussen het moment van de conclusie van de AG en het moment van de definitieve uitspraak van het hof mogelijkheden ontstaan tot het creëren van allerlei situaties waarmee een fiscaal voordeel behaald kan worden, aldus Snel. ‘Dit geldt in het bijzonder voor het aangaan van leningen die zonder fiscale eenheid onder de renteaftrekbeperking van artikel 10a Wet Vpb 1969 vallen. Door deze gedragseffecten kon het budgettaire effect nog groter worden indien gewacht zou worden met repareren. […] Naar de mening van het kabinet is sprake van een uitzonderlijk geval, waarbij sprake is van een naar verwachting omvangrijk oneigenlijk gebruik.’
Om de scherpe kantjes van het voorstel af te halen, is er een overgangsmaatregel en is de terugwerkende kracht beperkt tot en met 1 januari 2018. De wet later laten ingaan (per 1 januari 2019) zou volgens Snel de schatkist ongeveer € 100 miljoen kosten over 2018.
Bijtelpost
Als de fiscale eenheid een rentebedrag bij de winst moet optellen, vraagt het CDA zich af welke maatschappij – de debiteur of de crediteur van de interne lening – die bijtelpost moet noteren. ‘Deze bijtelpost bij de winst van de fiscale eenheid dient ter correctie van de als gevolg van deze toepassing zichtbare niet-aftrekbare rente bij de debiteur, waardoor de debiteur voor de toepassing van artikel 15ah, eerste lid, Wet Vpb 1969 (de bepaling van de zelfstandige winst) ter zake per saldo geen renteaftrek heeft’, geeft Snel als antwoord.
Geen teruggaveregeling
De CDA-leden wilden ook weten of er recht bestaat op teruggave van te veel betaalde belasting als blijkt dat reparatie van interne leningen in verband met de per-elementbenadering achteraf niet nodig was. Zo’n regeling komt er vooralsnog niet, antwoordt Snel. ‘Indien uit toekomstige ontwikkelingen in de jurisprudentie onherroepelijk zou blijken dat in dergelijke grensoverschrijdende situaties geen geslaagd beroep op het EU-recht zou kunnen worden gedaan, dan zou op dat moment voor de toekomstige situaties kunnen worden bezien of aanpassing van de spoedreparatie met betrekking tot de renteaftrekbeperking ter voorkoming van winstdrainage voor die gevallen wenselijk is.’
Verliezen voor rekening moeder
Snel bevestigt verder dat verliezen van de fiscale eenheid die afkomstig zijn van reeds ontvoegde dochtermaatschappijen op het tijdstip van overdracht van het belang, en die op basis van de hoofdregel van artikel 15af Wet Vpb 1969 zijn ‘achtergebleven’ bij de fiscale eenheid, kunnen worden toegerekend aan de moedermaatschappij van de fiscale eenheid. Dat geldt ook voor verliezen die afkomstig zijn van dochtermaatschappijen die inmiddels zijn geliquideerd op het tijdstip van de relevante belangwijziging.
Snel antwoordt in zijn brief ook op vragen over de toepassing van de herwaarderingsfaciliteit en over verliezen die afkomstig zijn van een dochtermaatschappij die inmiddels juridisch is gefuseerd met een andere fiscale-eenheidsmaatschappij of bij een juridische splitsing is betrokken.