Het in het regeerakkoord opgenomen voornemen om met een stelsel van vermogensrendementsheffing op basis van werkelijk rendement te komen is voorlopig alleen denkbaar als er concessies zouden worden gedaan aan enkele belangrijke uitgangspunten. Dat schrijft staatssecretaris Snel van Financiën in een kabinetsreactie over het onderwerp aan de Eerste en Tweede Kamer. Vanwege die concessies zegt het kabinet nu eerst te willen kijken hoe een zo groot mogelijk maatschappelijk en politiek draagvlak kan worden gecreëerd. Om die reden laat het kabinet meer fundamentele beleidsopties uitwerken op het terrein van de vermogensrendementsheffing,
Het kabinet vindt het volgens de staatssecretaris van belang dat de vermogensrendementsheffing zoveel mogelijk aansluit bij een aantal uitgangspunten: het gevoel van rechtvaardigheid en de draagkracht van de belastingbetaler, dat de belastingbetaler niet wordt opgezadeld met hoge administratieve lasten, dat het stelsel een brede heffingsgrondslag heeft die voldoende robuust is tegen belastingontwijking en dat het goed uitvoerbaar is.
Concessies
Het kabinet komt nu tot de conclusie dat een stelsel van vermogensrendementsheffing op basis van werkelijk rendement niet kan voldoen aan al die uitgangspunten. ‘Een overgang naar een stelsel op basis van werkelijk rendement is daarom op korte of middellange termijn alleen denkbaar als er concessies worden gedaan op een of meerdere van de uitgangspunten, namelijk het aantal belastingplichtigen (en daarmee de reikwijdte van de grondslag), de vooringevulde aangifte, de mogelijkheden tot het tegengaan van belastingontwijking of de stabiliteit en omvang van de belastinginkomsten.’
Onderzoek
Dit laat onverlet dat het kabinet de wens van een heffing op basis van werkelijk rendement begrijpt, schrijft Snel. ‘Gezien de concessies die nodig zijn voor een heffing op basis van werkelijk rendement op het terrein van eenvoud, begrijpelijkheid, uitstelmogelijkheden, uitvoerbaarheid en handhaafbaarheid, vindt het kabinet het van belang dat een overgang naar een heffing op basis van werkelijk rendement kan rekenen op een zo groot mogelijk maatschappelijk en politiek draagvlak. Om die reden laat het kabinet in het onderzoek naar bouwstenen voor stelselverbeteringen meer fundamentele beleidsopties uitwerken op het terrein van de vermogensrendementsheffing, mede in samenhang met ander vermogen en andere vermogensinkomsten en gaat het kabinet op basis van deze beleidsopties graag met uw Kamer in gesprek.’
Afbakeningsproblemen en ontwijkingsmogelijkheden
Een stelsel waarin inkomen uit sparen (rente) tegen werkelijk rendement en het inkomen uit beleggen forfaitair wordt belast, ontziet belastingplichtigen met alleen spaargeld (boven het heffingvrije vermogen), constateert Snel. Voor ongeveer de helft van de huidige box 3-grondslag wordt daarmee aangesloten bij het werkelijke rendement. ‘Door het verschil in behandeling van inkomen uit spaargeld en inkomen uit beleggen ontstaan er echter afbakeningsproblemen en ontwijkingsmogelijkheden rond de peildatum waarmee men vermogen onder de meest gunstige categorie kan laten vallen. Maatregelen om dit tegen te gaan zoals meerdere peildata of generieke antimisbruikmaatregelen maken het stelsel complexer en verhogen de administratieve lasten voor de burger en de uitvoeringskosten, terwijl de ontwijkingsmogelijkheden naar verwachting groter zullen zijn dan in het huidige stelsel.’
Heffingsgrondslag voorgaand jaar
Om de vooringevulde aangifte zoveel mogelijk in stand te houden bij het belasten van werkelijk rendement, zal de vermogensrendementsheffing mogelijk een jaar achter moeten gaan lopen op de heffing in box 1 en box 2, verwachte de staatssecretaris. ‘Veel benodigde gegevens zullen anders namelijk niet of niet op tijd beschikbaar zijn voor tijdige verwerking in de vooringevulde aangifte. Gegevens die (nog) niet door ketenpartners (zoals financiële instellingen) aan de Belastingdienst worden geleverd, zullen door belastingplichtigen zelf moeten worden ingevuld. Het gaat hierbij onder andere om inkomsten en kosten ten aanzien van onroerende zaken en beleggingsrendementen op vermogen in het buitenland.’
Verkleinen groep belastingplichtigen
‘Om een stelsel op basis van werkelijk rendement uitvoerbaar en handhaafbaar te houden voor de Belastingdienst zal de groep belastingplichtigen aanzienlijk kleiner moeten worden dan de huidige circa 2,8 miljoen’, schrijft Snel. ‘De meest voor de hand liggende manier om dit te bereiken is door middel van een verhoging van de heffingvrije voet. Andere manieren, die in andere landen gebruikelijk zijn, zijn specifieke vrijstellingen voor de verschillende vermogenstitels, zoals extra vrijstellingen voor vermogenswinsten bij onroerende zaken of aandelen als deze langere tijd in bezit zijn geweest. De belastingopbrengsten van de vermogensrendementsheffing zullen structureel dalen, gezien de smallere grondslag. De omvang van deze daling hangt vooral af van de keuzes die er bijvoorbeeld worden gemaakt ten aanzien van de hoogte van de heffingvrije voet en het tarief.’
Vermogensrendementsheffing in het buitenland
‘De hiervoor geschetste concessies uiten zich in buitenlandse stelsels van vermogensrendementsheffing op basis van werkelijk rendement. Om het systeem hanteerbaar te houden, maken landen gebruik van bijvoorbeeld hoge vrijstellingen, veel uitzonderingen en bijzondere regelingen voor verschillende vermogensbestanddelen. Hierdoor blijven de doelgroep voor de heffing en de vermogensbestanddelen die in de heffing worden betrokken beperkt in omvang. Daarbij geldt voor buitenlandse systemen die hebben gekozen voor een vermogenswinstbelasting, dat deze vooral historisch zijn gegroeid. Als er namelijk eenmaal een vermogenswinstbelasting is, is het door de opgebouwde belastingclaim moeilijk om de heffingssystematiek later te wijzigen (het eerdergenoemde ‘lock in-effect’).’