De rechtbank Noord-Nederland oordeelt dat er bij een man met verzwegen vermogen bij de Zwitserse bank UBS sprake is van vrijwillige verbetering. Hoewel de handelwijze van de man aanleiding geeft tot het vermoeden dat hij heeft geanticipeerd op een onderzoek van de Belastingdienst is dat vermoeden door hem voldoende ontzenuwd door (onweersproken) te stellen dat UBS zelf al eerder een beleid was gaan voeren om de relatie met klanten die vermogen verzwegen voor de Belastingdienst op te zeggen, oordeelt de rechter.
Op 30 juni 2016 stuurde de gemachtigde van de man een e-mail aan de Belastingdienst waarin werd gemeld dat de man beschikt over buitenlands vermogen. In de e-mail werd vermeld dat het gaat om een vermogen van CHF 473.919 per 31 december 2015. De inspecteur legt vervolgens navorderingsaanslagen en boetes op. Bij de rechtbank is vervolgens in geschil of voor de boetes die zien op de gelden op de bankrekening van UBS de inkeerregeling ex art 67n Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) geldt.
Ontdekking
De rechtbank sluit voor het antwoord op de vraag wanneer sprake is van een vrijwillige verbetering in de zin van artikel 67n AWR aan bij de uitleg van de Hoge Raad in zijn arrest van 2 mei 2001 (ECLI:NL:HR:2001:AB1375). Op basis daarvan gaat het er om of op het moment van de inkeer louter objectief bezien de serieuze mogelijkheid bestond dat de buitenlandse bankrekening niet zou worden achterhaald. Als dat het geval is, is er sprake van vrijwillige verbetering. De rechtbank gaat derhalve niet mee in het spiegelbeeldige standpunt van de fiscus dat geen vrijwillige verbetering mogelijk is wanneer er objectief bezien de serieuze mogelijkheid bestond dat de onjuistheid van de aangifte wél bekend zou worden.
Naar het oordeel van de rechtbank dient de fiscus dus aannemelijk te maken dat de man in de concrete omstandigheden van zijn geval er op het moment van de inkeer objectief bezien niet vanuit mocht gaan dat er een serieuze kans bestond dat de fiscus zijn bankrekening bij UBS niet op het spoor zou komen. Dat komt erop neer, dat de fiscus moet bewijzen dat er objectief gezien geen serieuze kans (meer) bestond dat de inspecteur het verzwegen vermogen niet zou ontdekken, oftewel dat de kans op niet-ontdekking in wezen verwaarloosbaar klein was.
Vermoeden ontdekking niet aannemelijk gemaakt
Eiser heeft aangevoerd dat UBS al eerder contact heeft gezocht met hem in het kader van het beleid dat de bank transparanter wilde, dan wel moest gaan werken, wat er op neer kwam dat klanten van de bank moesten aangeven dat zij hun fiscale verplichtingen nakwamen en dat UBS geen klanten meer wilde die hun vermogen verzwegen voor de Belastingdienst, althans weigerden om daarover informatie aan UBS te verstrekken.
De rechtbank is van oordeel dat de fiscus in dit geval niet aannemelijk heeft gemaakt dat eiser destijds (op 30 juni 2016) redelijkerwijs moest vermoeden dat de Nederlandse Belastingdienst lucht zou krijgen van het bij UBS aangehouden vermogen. Met name heeft de fiscus niet aannemelijk gemaakt dat er geen serieuze mogelijkheid bestond dat zijn buitenlandse bankrekening bij het onderzoek van de Belastingdienst niet zou worden achterhaald. De rechtbank neemt daarbij in aanmerking dat de feiten en omstandigheden van dit geval (de handelwijze van eiser) weliswaar aanleiding geven tot het vermoeden dat hij heeft geanticipeerd op het onderzoek van de fiscus, maar dat dit vermoeden door eiser voldoende is ontzenuwd door (onweersproken) te stellen dat UBS zelf al eerder een beleid was gaan voeren om de relatie met klanten die vermogen verzwegen voor de Belastingdienst, op te zeggen. De rechtbank wijst er hierbij op, dat tussen de klantcontacten van eiser met UBS en de ruime media-aandacht over het groepsverzoek geruime tijd is verstreken. Verder overweegt de rechtbank dat de omstandigheid dat eiser eind 2013/begin 2014 wellicht bewust heeft getracht het verzwegen vermogen buiten het zicht van de Nederlandse Belastingdienst te blijven houden, niets zegt over de relevante omstandigheden ten tijde van de inkeer op 30 juni 2016.
Ook als de rechtbank ervan uit gaat dat eiser naar aanleiding van het aangekondigde beleid van UBS zijn rekening heeft opgezegd met als doel om het vermogen bij een andere bank (met een minder streng beleid) onder te brengen, bewijst dat niet meer dan dat eiser opzettelijk vermogen is blijven verzwijgen, iets wat in deze zaak niet in geschil is en dus geen (nader) bewijs behoeft.