Om een door een BV verstrekte lening fiscaal af te kunnen waarderen, moet sprake zijn van een oninbare vordering. Privé-schenkingen aan de schuldenaar die als voorwaarde hebben dat het bedrag op de vordering in mindering wordt gebracht, vormen voldoende zekerheid, waardoor de lening niet als oninbaar kan worden aangemerkt, oordeelt de rechtbank in Arnhem.
Een man is volledig eigenaar van een BV. Hij heeft 4% van de aandelen en bezit de rest in de vorm van certificaten. Zijn zoon start in 2004 een eenmanszaak die vanaf het begin leent van de BV. Het gaat om € 180.000, later vermeerderd met € 60.000. Bedrijfsvoorraden, bedrijfsinventaris en debiteurenvorderingen zijn door de zoon bezitloos verpand aan de BV. Eind 2007 volgt een overeenkomst van commanditaire vennootschap met de BV als commanditair vennoot en de zoon als beherend vennoot. De BV brengt € 600.000 in, inclusief de eerder verstrekte leningen. Over dat bedrag wordt een rente betaald van Euribor plus 1%. De zoon ontvangt een arbeidsbeloning van € 45.000, het resterende resultaat gaat voor 33,33% naar de commanditair vennoot en voor 66,67% naar de beherend vennoot. De CV is per 1 januari 2009 weer ontbonden, nadat is gebleken dat de CV geen toekomst heeft. De zoon zet de onderneming weer alleen voort; de € 600.000 wordt omgezet in een nieuwe lening.
Schuld grotendeels kwijtgescholden
De vader leent privé nog eens € 167.223 uit aan de zoon. Daarnaast zijn er door de jaren heen schenkingen gedaan die meerdere tonnen belopen.
Eind 2014 wordt een vrijwillig crediteurenakkoord gesloten over € 868.559 aan zakelijke schulden van de zoon. Per crediteur wordt 15% van de hoofdsom betaald. Het restant wordt kwijtgescholden. De BV heeft op dat moment € 630.000 te vorderen van de zoon. 85% van de hoofdsom, € 535.500, wordt als kwijtscheldingslast in de aangifte Vpb 2014 verwerkt. De Belastingdienst corrigeert dat bedrag en legt de BV een aanslag op.
Geen onzakelijk risico
Maar de BV is het er niet mee eens. De lening is op zakelijke gronden aangegaan en er is geen sprake van een onzakelijk debiteurenrisico dat een willekeurige derde niet zou hebben aanvaard, aldus het verweer. Maar de fiscus vindt dat geen sprake is van oninbaarheid en wijst op de bepaling in de leningsovereenkomst dat ter nakoming van de verplichtingen door de zoon, toekomstige schenkingen en baten uit de nalatenschap van vader zullen worden aangewend voor aflossing van de schuld. Er is ook sprake van een geldverstrekking onder onzakelijke voorwaarden. Als wel sprake zou zijn van een zakelijke lening, zouden de vanaf 2009 ontvangen schenkingen op de in aftrek gebrachte last in mindering moeten worden gebracht.
Kwijtschelding onvoldoende
De rechtbank neemt de geldleningsovereenkomst van 1 januari 2009 als uitgangspunt. Met de eis dat de Belastingdienst moet bewijzen dat het gaat om een onzakelijke lening, gaat de BV volgens de rechter voorbij aan het bewijzen dat de vordering van de BV op de zoon in 2014 lager moest worden gewaardeerd dan de nominale waarde. ‘De rechtbank constateert dat eiseres ter onderbouwing van deze stelling slechts heeft aangevoerd dat zij moest toetreden tot het vrijwillig crediteurenakkoord en dientengevolge een kwijtschelding van € 535.500 voor lief moest nemen. Dat is evenwel onvoldoende.’
Schenkingen waren sterke zekerheid
De rechter staat ook stil bij de gulle giften van de vader, die ten goede moesten komen aan de BV. Het gaat om € 232.819 tussen 2009 en 2014 en daarna jaarlijks € 50.000. ‘Gelet hierop had eiseres een zo sterke zekerheid voor deze vordering bedongen dat geen sprake kan zijn van oninbaarheid. Voor het toetreden tot het crediteurenakkoord en het daarmee samenhangende prijsgeven van de vordering tot een bedrag van € 535.500 bestond daarom naar het oordeel van de rechtbank geen enkele noodzaak en dit is daarom niet in overeenstemming met goed koopmansgebruik.’
De rechtbank wijst de eis af.
Lees de uitspraak ECLI:NL:RBGEL:2019:2820