Een vrouw die aan het begin van het jaar haar hypotheek heeft afgelost met spaargeld, heeft bij het gerechtshof Den Haag vergeefs gepleit voor het verlagen van de grondslag waarover haar box 3-heffing werd berekend. Haar situatie wijkt niet wezenlijk af van andere belastingbetalers van wie het spaartegoed in een jaar wijzigt.
Een vrouw woont in een eigen woning met een hypotheek van € 140.914. Die schuld lost ze in januari 2016 volledig af met spaargeld.
Over dat jaar doet ze aangifte met als grondslag een tegoed van € 206.082, na aftrek van het heffingsvrij vermogen. De Belastingdienst berekent over dat bedrag het forfaitaire rendement van 4%, zodat over het spaartegoed 1,2% belasting is verschuldigd (€ 2.472). De vrouw heeft in 2016 over haar spaargeld € 832 rente ontvangen, geeft ze aan.
Werkelijke rente was hoger
Ze stapt naar de rechtbank: ze heeft immers elf maanden lang slechts € 65.018 op de spaarrekening gehad, zodat de opgelegde aanslag onredelijk en buitensporig hoog is. Maar dat vindt de rechter niet, gezien de stand van het spaartegoed aan het begin en eind van het jaar. Bovendien blijkt dat de daadwerkelijke rente over het spaargeld € 5.406 bedraagt. Dat de regels inmiddels zijn aangepast, is geen reden om anders de oordelen, vindt de rechter.
Niet anders dan andere spaarders
De vrouw gaat in beroep. Ze is immers aangeslagen voor vermogen waarover zij elf maanden lang niet heeft beschikt, stelt ze voor het gerechtshof, protesterend tegen het hanteren van een peildatum bij het bepalen van de heffingsgrondslag. ‘Box 3-vermogensmutaties, positief dan wel negatief, na de peildatum zijn bij het vaststellen van de belastingschuld over het desbetreffende jaar in beginsel niet van belang. Dit is inherent aan de keuze van de wetgever. De situatie van belanghebbende, waarin zij ervoor heeft gekozen de spaartegoeden gedurende het jaar aan te wenden, wijkt niet wezenlijk af van de situatie van andere belastingplichtigen met box 3-vermogensmutaties. Van een last die zich in het geval van belanghebbende sterker laat voelen dan in het algemeen is in het onderhavige geval dan ook geen sprake. Dat de keuze van belanghebbende om de hypotheekschuld op haar eigen woning af te lossen legitiem was, doet hier niet aan af.’
Uitspraak: ECLI:NL:GHDHA:2019:1998