Een man die in 2013 een bemiddelingsbureau voor de kinderopvang oprichtte heeft terecht navorderingsaanslagen over 2013 en 2014 opgelegd gekregen waarbij de eerder toegepaste ondernemersaftrek door de fiscus werd teruggedraaid, oordeelde het gerechtshof Den Haag onlangs.
Met zijn eenmanszaak deed de man in 2013 en 2014 aanspraak op de zelfstandigenaftrek, de startersaftrek en de MKB-winstvrijstelling. Zijn bedrijf stond van 16 september 2014 tot en met 25 mei 2015 ingeschreven in het Landelijk Register Kinderopvang. De onderneming werd per 4 maart 2016 beëindigd en op 1 september 2019 uitgeschreven uit het handelsregister. Zijn echtgenote is gastouder en exploiteert een buitenschoolse opvang (BSO).
Voor het jaar 2013 gaf de man een belastbaar inkomen uit werk en woning op van € 8.290 negatief en voor het jaar 2014 van nihil. Daarbij gaf hij de inkomsten uit het bemiddelingsbureau aan als winst uit onderneming. De aanslagen werden conform de aangiften opgelegd.
Na een boekenonderzoek concludeert de fiscus dat de man in 2013 en 2014 geen onderneming heeft gedreven. De inspecteur merkt de inkomsten uit het bemiddelingsbureau aan als belastbaar resultaat uit overige werkzaamheden en corrigeert het aangegeven inkomen met de door de man in aanmerking genomen ondernemingsfaciliteiten. Vervolgens worden navorderingaanslagen opgelegd. In hoger beroep is onder andere in geschil of de navorderingsaanslagen over de jaren 2013 en 2014 terecht zijn opgelegd.
Het Hof oordeelt dat dat inderdaad het geval is. Bij al zijn activiteiten werkte de man namelijk alleen voor zijn echtgenote, concludeert het Hof. Feiten en omstandigheden die inzicht zouden kunnen geven in de duurzaamheid en de omvang van de werkzaamheden, de omvang van de brutobaten en de winstverwachting heeft de man volgens het Hof nauwelijks gesteld, laat staan aannemelijk gemaakt.
Hij voerde weliswaar aan dat hij ondernemersrisico liep in de vorm van debiteurenrisico, maar uit de overgelegde facturen en hetgeen daarover verder is aangevoerd valt op te maken dat de in rekening gebrachte bedragen voor opvang zijn bestemd voor de echtgenote en de man hooguit het risico loopt dat hij bij wanbetaling de (geringe) vergoeding voor bureaukosten misloopt. Verder heeft hij zijn stellingen over acquisitie en het ontwikkelen van een website niet met enig bewijs(stuk) gestaafd.
Op grond daarvan is het Hof van oordeel dat onvoldoende feiten en omstandigheden zijn gesteld en aannemelijk geworden op grond waarvan kan worden geoordeeld dat de man een onderneming heeft gedreven. Dit brengt mee dat de inspecteur de door de man ontvangen bedragen terecht heeft aangemerkt als resultaat uit overige werkzaamheden en de door hem in aanmerking genomen ondernemersfaciliteiten terecht buiten toepassing heeft gelaten.