Iemand die voor cliënten van zijn opdrachtgever werkt, hoeft met hen geen contract te sluiten om toch als ondernemer voor de BTW te worden aangemerkt. Dat oordeelt de Hoge Raad in een recent arrest.
Een administratieconsulent en belastingadviseur is lid en medebestuurder van twee coöperaties. Die worden allebei apart voor de heffing van omzetbelasting aangemerkt als ondernemer. Ze hebben elk contracten met hun klanten voor de werkzaamheden, die onder anderen door de betreffende adviseur worden uitgevoerd. Hij krijgt van elke coöperatie een vergoeding voor het werk dat hij doet. De adviseur vindt zichzelf ondernemer voor de omzetbelasting: hij oefent als vrijeberoepsbeoefenaar zelfstandig een bedrijf uit. Sinds 2009 heeft hij een eenmanszaak en hij stuurt de coöperaties facturen voor zijn werkzaamheden: de ene maandelijks € 2.500, de andere € 400 per voor cliënten opgerichte coöperatie. Hij rekent daarover BTW. Tussen 2009 en 2013 zijn dat de enige inkomsten van de man.
Geen contractuele relatie
In 2012 komt de fiscus in de boeken neuzen en die oordeelt: geen ondernemer voor de omzetbelasting. Er volgt een naheffingsaanslag. De man brengt de zaak voor de rechter. In hoger beroep oordeelt het gerechtshof dat de belastingdienst gelijk heeft. Voor ondernemerschap is meer zelfstandigheid vereist, luidt het oordeel. Daartoe behoren onder meer dat het uitoefenen van activiteiten voor eigen rekening en voor eigen verantwoordelijkheid gebeurt, dat de economische risico’s van de werkzaamheden worden gedragen, en dat de vergoedingen waaruit het inkomen wordt gehaald, zelf worden ontvangen. In dit geval is de man niet zelfstandig opgetreden, alleen al omdat hij geen contractuele relatie heeft met de cliënten van de coöperaties ‘en belanghebbende zijn activiteiten derhalve niet voor eigen rekening en voor eigen verantwoordelijkheid uitoefende en niet de economische risico’s van de werkzaamheden droeg’. Het hof vindt het daarom niet nodig de vraag te beantwoorden of de adviseur feitelijk werknemer was. ‘De afwezigheid van een dienstbetrekking is op zich onvoldoende om te oordelen dat van zelfstandigheid sprake is.’
Niet genoeg gemotiveerd
De Hoge Raad veegt de uitspraak van het hof in cassatie van tafel. Het oordeel dat de man niet als zelfstandig ondernemer opereert, is niet voldoende gemotiveerd. ‘De vaststelling dat geen contractuele relatie bestaat tussen belanghebbende en de cliënten sluit immers niet uit dat belanghebbende de […] vergoedingen heeft ontvangen voor het jegens elk van de coöperaties verrichten van werkzaamheden in de hoedanigheid van ondernemer in de zin van artikel 7 van de Wet.’ De Hoge Raad verwijst de zaak terug naar het gerechtshof voor een nieuwe beoordeling. ‘Opmerking verdient dat, anders dan het hof heeft geoordeeld […], van de werkzaamheden waarvoor belanghebbende € 400 factureerde, niet anders kan worden gezegd dan dat belanghebbende daarmee in het economische verkeer is opgetreden.’
Uitspraak: ECLI:NL:HR:2020:330