Begunstigend beleid van de Belastingdienst met betrekking tot te betalen belastingrente is, anders dan de fiscus stelt, niet ingetrokken. Dat concludeert advocaat-generaal IJzerman in een zaak die bij de Hoge Raad aanhangig is gemaakt.
Een BV kreeg een voorlopige aanslag van ruim € 26.000 in de vennootschapsbelasting voor 2015 opgelegd. Dat bedrag is betaald. Bij de aangifte over dat jaar volgt een bedrag aan verschuldigde vennootschapsbelasting van € 19.977. In die aangifte is per abuis het bedrag van de voorlopige aanslag aangegeven als ‘te verrekenen dividendbelasting’. Daardoor is het volledige bedrag van de voorlopige aanslag terugbetaald.
Geen rente als fiscus over bedrag beschikt
In juli 2017 komt de fiscus met de definitieve aanslag, conform de aangifte, en een belastingrentebeschikking van € 1.786. Voor het gerechtshof betwist het bedrijf de heffing van de belastingdienst: volgens geldend beleid wordt er geen belastingrente berekend over de periode dat een naderhand in de definitieve aanslag begrepen geldbedrag al binnen was bij de Belastingdienst. Omdat het op de voorlopige aanslag 2015 betaalde bedrag van € 26.398 tot de terugbetaling op rekening van de Belastingdienst heeft gestaan, is de belastingrente teruggebracht naar € 190. Het beleid was gebaseerd op uitlatingen in verslagen uit 2015 en 2016 van de Landelijke vakgroep Formeel Recht van de Belastingdienst, die in maart 2017 naar aanleiding van een Wob-verzoek openbaar zijn gemaakt. Het ging om begunstigend beleid, aldus het hof. Dat beleid is weliswaar ingetrokken, maar dat gebeurde pas in december 2017.
Geen intrekking beleid voor te betalen rente
In cassatie wil de fiscus bewerkstelligen dat het begunstigend beleid voor de aangifte terzijde wordt geschoven: dat was namelijk al gebeurd door de publicatie van antwoorden op Kamervragen van 7 juni 2017, luidt het betoog. En dat was voordat de rentebeschikking aan de BV werd verzonden. Maar de AG leest iets anders in de bewuste beantwoording van de Kamervragen. ‘Het gaat daarin steeds om vergoeding van belastingrente, terwijl het in casu juist gaat om (beperking van) te betalen belastingrente. Over dat laatste gaat de beantwoording niet. De AG ziet niet in dat uit de mededeling dat er geen beleid zal worden ingevoerd tot ruimere vergoeding, zou moeten volgen dat bestaand beleid over matiging van betaling van belastingrente wordt ingetrokken.’ Intrekking moet in duidelijke bewoording plaatsvinden in verband met de gevolgen voor de belastingplichtigen. Maar daarvan is in de brief geen sprake, aldus de AG. Het begunstigingsbeleid is dus niet ingetrokken wat betreft te betalen belastingrente en het beroep moet ongegrond worden verklaard, concludeert de AG. Diens conclusie word vaak gevolgd wanneer de Hoge Raad uitspraak doet.
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2020:170