Drie door het kabinet geraadpleegde juridisch deskundigen adviseren om belastingplichtigen te compenseren in de gevallen waarbij volgens hen sprake is van strijdigheid van de vermogensrendementsheffing met artikel 1 EP EVRM. Het CPB geeft echter niet het door het kabinet gevraagde antwoord op de vraag welk rendement zonder (veel) risico gemiddeld haalbaar was in de jaren 2013 tot en met 2016, meldt staatssecretaris Vijlbrief aan de Kamer. Daarom is het volgens Vijlbrief voor het kabinet niet eenduidig vast te stellen of het zonder (veel) risico’s gemiddeld haalbare rendement in de jaren 2013, 2014, 2015 of 2016 lager is dan 1,2% en wanneer sprake is van een schending van artikel 1 EP EVRM op stelselniveau. Het kabinet heeft daarom meer tijd nodig voor een kabinetsreactie.
Hoge Raad
Op 14 juni 2019 heeft de Hoge Raad een aantal arresten gewezen over de vermogensrendementsheffing in de jaren 2013 en 2014. In die arresten concludeert de Hoge Raad dat de heffing op stelselniveau in strijd is met artikel 1 van het Eerste Protocol (EP) bij het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens en fundamentele vrijheden (EVRM) voor zover het nominaal zonder (veel) risico’s gemiddeld haalbare rendement lager is dan 1,2%. De Hoge Raad heeft hiermee aangegeven in welk geval sprake zou zijn van een schending op stelselniveau, maar niet dat er voor de jaren 2013 en 2014 sprake is van een dergelijke schending. Of daadwerkelijk sprake is van een schending van artikel 1 EP EVRM hangt af van het feit of het nominaal zonder (veel) risico’s gemiddeld haalbare rendement gedurende de jaren 2013 en 2014 inderdaad lager was dan 1,2%. Dit geldt eveneens voor de jaren 2015 en 2016 omdat het box 3-stelsel in die jaren ongewijzigd van toepassing was.
Advies gevraagd
Het kabinet heeft naar aanleiding daarvan drie onafhankelijke juridische deskundigen op het gebied van de toepassing van artikel 1 EP EVRM gevraagd hierover advies te geven. Daarnaast is het CPB gevraagd om aan te geven welk rendement zonder (veel) risico gemiddeld haalbaar was in de jaren 2013 tot en met 2016. De juridisch deskundigen zijn gevraagd te adviseren over (kort gezegd) de gevolgen van de arresten van 14 juni 2019 van de Hoge Raad over de vermogensrendementsheffing voor de jaren 2013 – 2016. In het advies gaan de deskundigen in op de tweeledige vraag: Gebiedt het (EVRM-)recht – mede gelet op de jurisprudentie van het Europese Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) – dat de Nederlandse Staat maatregelen treft ervan uitgaande dat de vermogensrendementsheffing op stelselniveau in strijd is met artikel 1 EP EVRM? Zo ja, welke maatregelen dient de Nederlandse Staat te nemen ingeval van strijdigheid van de vermogensrendementsheffing met artikel 1 EP EVRM op stelselniveau wordt uitgegaan?
Juridisch deskundigen: compensatie
De juridisch deskundigen hanteren het uitgangspunt dat sprake is van een schending van artikel 1 EP EVRM als het nominaal zonder (veel) risico’s gemiddeld haalbare rendement in een van de jaren in de periode 2013 tot en met 2016 volgens berekeningen van het CPB onder de 1,2% uitkomt. Zij concluderen dat als dit het geval is, een loyale uitvoering van het EVRM alsook het Nederlandse recht (algemene beginselen van behoorlijk bestuur en behoorlijkheidsnormen) zou vergen dat de Nederlandse Staat hier ook gevolgen aan verbindt. Zij adviseren in dat geval om belastingplichtigen waar nodig te compenseren. Hun advies in deze komt daarmee in grote lijnen overeen met het advies van de parlementaire advocaat. De vraag of het nominaal rendement in een van de jaren in de periode 2013 tot en met 2016 volgens berekeningen van het CPB onder de 1,2% uitkomt is hiervoor dus van belang.
CPB: oordeel niet aan ons
Er is door het CPB in lijn met de arresten van de Hoge Raad onderzoek gedaan naar de rendementen in de jaren 2013 tot en met 2016 op drie categorieën van sparen en beleggen:
– direct opneembare spaarrekeningen;
– termijndeposito’s (met looptijden van 1 jaar, 5 jaar en 10 jaar);
– Nederlandse staatsobligaties.
Het CPB geeft aan dat de juridische context niet eenduidig is ten aanzien van welke cijfers voor elke categorie gebruikt dienen te worden voor de berekeningswijze van het gemiddeld haalbare rendement. Het CPB presenteert aan de hand van de juridische uitgangspunten en de cijfers die in de rechtszaken zijn ingebracht, voor elke categorie meerdere alternatieven voor de relevante rendementen. Het CPB stelt zich op het standpunt dat het niet aan hen is om te oordelen welke van deze alternatieven moeten worden gebruikt. Het CPB geeft daarom aan het “zonder (veel) risico gemiddeld haalbare rendement” voor de drie categorieën samen niet te kunnen geven.
Kabinetsreactie
Op basis van het onderzoek van het CPB is het volgens de staatssecretaris voor het kabinet niet eenduidig vast te stellen of het zonder (veel) risico’s gemiddeld haalbare rendement in de jaren 2013, 2014, 2015 of 2016 lager is dan 1,2% en wanneer sprake is van een schending van artikel 1 EP EVRM op stelselniveau. Het kabinet heeft daarom meer tijd nodig voor een kabinetsreactie, schrijft Vijlbrief aan de Kamer. ‘Rekening houdend met de huidige situatie waarin Nederland zich als gevolg het coronavirus bevindt, is het streven nu om dit najaar de kabinetsreactie op het advies van de drie deskundigen en de notitie van het CPB aan uw Kamer te sturen.’
___________________________________________________________________