De man, werkzaam als zelfstandig keukenmonteur, kreeg over een aantal jaren een naheffingsaanslag opgelegd. Hij had een bestelwagen en een personenauto op zijn naam staan. Die laatste, een lease-auto, was onderdeel van het ondernemingsvermogen. In 2017 komt de fiscus in de boeken neuzen. Die concludeert onder meer dat het onaannemelijk is dat de man voor een herstelklus bij een klant (goed voor 417 autokilometers) de personenauto heeft gebruikt. Er zijn 2.379 zakelijke kilometers voor de personenauto opgegeven over 2015, maar de Belastingdienst vindt dat er nog geen 2.000 daadwerkelijk zijn gemaakt. Daarmee komt het aandeel van de zakelijke kilometers op het totaal aantal gereden kilometers in dat jaar ruim onder de 10% te liggen. En daarmee is de personenauto ten onrechte tot het bedrijfsvermogen gerekend, is het oordeel.
Rechter: 500-kilometergrens bepalend
De man stapt naar de rechter en die geeft hem gelijk: ‘De rechtbank acht het geloofwaardig dat eiser regelmatig zakelijk gebruik heeft gemaakt van een Toyota Prius. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de Hoge Raad voor de afbakening tussen keuzevermogen en verplicht privé- of ondernemingsvermogen in het algemeen een uitzondering op de 90%-regel willen maken voor auto’s. Volgens de rechtbank geldt dus ook voor de afbakening tussen verplicht privévermogen en keuzevermogen de absolute grens van 500 kilometer. Aangezien eiser meer dan 500 kilometer zakelijk met de Toyota Prius heeft gereden vormt de auto naar het oordeel van de rechtbank keuzevermogen.’
Hof: redelijkheid
Maar in hoger beroep komt het gerechtshof tot een ander oordeel. Het hof merkt op dat de wil van de ondernemer beslissend is bij de keuze of een vermogensbestanddeel tot het ondernemings- of privévermogen behoort, tenzij de grenzen van de redelijkheid worden overschreden. Een vermogensbestanddeel is privévermogen als het voor minder dan 10% zakelijk wordt gebruikt.
Kilometergrens ook leidend voor bepalen privévermogen?
Het hof verwijst ook naar een uitspraak van de Hoge Raad waarin wordt aangegeven dat een personenauto verplicht ondernemingsvermogen vormt als het privégebruik minder dan 1.000 kilometer op jaarbasis bedraagt. Die grens ligt nu op 500 kilometer: daarboven is geen sprake van verplicht ondernemingsvermogen. Maar hier doet zich het omgekeerde voor: de keukeninstallateur heeft de personenauto tot zijn ondernemingsvermogen gerekend, terwijl de fiscus stelt dat de personenauto verplicht privévermogen vormt. Geldt dan de grens van 500 kilometer ook?
Geen regeling gering zakelijk gebruik
Bij gemengd gebruik van een personenauto hoort de auto als uitgangspunt tot het keuzevermogen van de ondernemer. ‘Bij de hier aan de orde zijnde situatie van relatief gering zakelijk gebruik kan voor de overgang van keuzevermogen naar verplicht privévermogen niet worden aangesloten bij een wettelijke regeling over gering zakelijk gebruik, omdat een dergelijke regeling niet bestaat’, constateert het hof. ‘Een situatie van relatief gering privégebruik is ook niet gelijk aan een situatie van relatief gering zakelijk gebruik.’ Er zijn daarom geen redenen om een ander criterium in aanmerking te nemen dan de hoofdregel: de wil van de ondernemer is bepalend, mits de redelijkheid geen geweld wordt aangedaan.
Geen bewijs
De man moet daarom aantonen dat de personenauto voor ten minste 10% zakelijk is gebruikt, wat neerkomt op een minimum van 2.200 kilometer per jaar. En dat wordt lastig: hij heeft sowieso een bestelauto tot zijn beschikking waarmee de meeste zakelijke kilometers (kunnen) worden gemaakt. Bovendien heeft hij geen kilometeradministratie bijgehouden. Servicebonnen en eigen verklaringen vormen het bewijsmateriaal, waarbij de man stelt dat het ‘niet onmogelijk was’ dat hij met de personenauto servicebezoeken heeft afgelegd. ‘Daarmee staat evenwel niet vast dat ook daadwerkelijk bij die gelegenheden (steeds) met de personenauto is gereden. Ook belanghebbendes verklaringen dat hij uit kostenoverwegingen of andere commerciële redenen beter de personenauto dan zijn bestelauto kon gebruiken, maken niet aannemelijk dat hij in één of meer van de onderhavige jaren ten minste 2.200 zakelijke kilometers met de personenauto heeft gereden.’