Box 3 is onverenigbaar met het discriminatieverbod. Dat adviseert advocaat-generaal Wattel de Hoge Raad in een zaak over de vermogensrendementsheffing over 2016 en 2017.
Volgens de AG was de spreiding van individuele vermogensrendementen rond het gemiddelde waarop vermogenden in box 3 worden aangeslagen
dermate groot, dat box 3 stelselmatig ‘onderrenderenden’ fiscaal discrimineert om stelselmatig een fiscaal privilege voor ‘overrenderenden’ te financieren. ‘Box 3 is daarom onverenigbaar met het ook de wetgever bindende discriminatieverbod.’
Vermogen gedaald door belasting
In de zaak draait het om een AOW-gerechtigde met ruim 2 ton spaargeld, waarvan circa € 160.000 belast in box 3. Die heeft bezwaar gemaakt tegen de aanslagen over 2016 en 2017: voor haar komt het effectieve box 3-tarief over de spaarrente boven de 100% uit. Daardoor is het in box 3 vallende vermogen gedaald van € 163.058 in 2016 naar € 160.407 in 2017. Ze beroept zich op schending van haar eigendomsrecht en op het discriminatieverbod.
Spreiding in rendementen enorm
Sinds 2017 gaat de wetgever niet meer uit van een met weinig risico haalbaar minimumrendement, maar alle box 3-plichtigen worden belast alsof hun risico, vermogenssamenstelling én rendement gelijk zijn aan het gemiddelde risico, rendement en vermogenssamenstelling. ‘Dat impliceert onontkoombaar de bedoeling om de ondergemiddelden te laten betalen voor de bovengemiddelden. Als iedereen dicht bij het gemiddelde zit, is dat misschien verdedigbaar, maar als de spreiding in rendementen enorm is, heeft een inkomstenbelastingheffer met een dergelijk stelsel geen legitimate aim.’ Dan is namelijk het doel en het effect dat er willekeurig vergaand wordt gediscrimineerd en dat er willekeurig vergaand wordt geprivilegieerd om de ondergemiddelden de belasting te laten opbrengen die de bovengemiddelden te weinig betalen.
En de spreiding is enorm: sinds de kredietcrisis is het langjarige gemiddelde rendement rond de 3,8%, aldus de AG. De standaarddeviatie is 8,6%: dat is 2,2 keer het gemiddelde. ‘Dat betekent dat het rendement van circa 95% van de huishoudens tussen negatief 13,8% en positief 20,1% ligt, en het vermogensrendement van circa 68% van de huishoudens tussen negatief 5,2% en 12,4%.’ Bij 1,14% rendement geldt een effectief belastingtarief van 100% en daaronder houdt niemand iets over.
Gemiddelde niet meer relevant
Bij een standaarddeviatie van ruim meer dan twee keer het gemiddelde rendement, kan dat gemiddelde rendement volgens de AG onmogelijk nog als relevant aangemerkt worden om individueel rendement te belasten. Onder deze omstandigheden vindt de AG box 3 in 2017 een ‘stelselmatige ontkenning van het discriminatieverbod’. Feitelijk geldt hetzelfde voor 2016.
Wetgever moet nieuw stelsel bedenken
Alleen is het niet aan de rechter om een beter stelsel te bedenken. ‘Wel kan de rechter, als de wetgever verzuimt de strijd met het discriminatieverbod op te heffen, op enig moment besluiten om tegenbewijs toe te laten, zodat belastingplichtigen naar hun werkelijke rendement belast kunnen worden in plaats van naar een fictief wettelijk rendement.’
De AG adviseert de Hoge Raad dan ook om box 3 2017 en 2016 onverenigbaar te verklaren met het discriminatieverbod, maar het vooralsnog aan de wetgever over te laten om de stelselmatige discriminatie en privilegiëring van box 3-plichtigen op te heffen. Wanneer de Hoge Raad zijn uitspraak zal doen, is nog niet bekend.