Volgens vaste rechtspraak van het Europese Hof van Justitie moeten vrijstellingsbepalingen in het kader van de omzetbelasting strikt worden uitgelegd. Dat pakt vervelend uit voor een kraamzorgbureau, dat vond dat het recht had op de vrijstelling op grond van een besluit van de staatssecretaris van Financiën over de btw-vrijstelling voor AWBZ- en Wmo-geïndiceerde zorg. De rechtbank Noord-Nederland oordeelt echter, met inachtneming van die strikte uitleg van de vrijstellingsbepaling, dat het kraamzorgbureau bemiddelingsdiensten heeft verricht jegens de kraamzorgverleners en niet daadwerkelijke (btw-vrijgestelde) kraamzorg.
Uitspraak: ECLI:NL:RBNNE:2020:4141
Het kraamzorgbureau had bij de rechtbank Noord-Nederland een zaak aangespannen tegen de Belastingdienst. Daar draaide het uitsluitend om het antwoord op de vraag of de door het bureau verleende diensten op grond van artikel 11, eerste lid, onderdeel g, onder 2º, van de Wet op de omzetbelasting 1968 en het ‘Besluit vrijstelling voor AWBZ- en Wmo-geïndiceerde zorg 2013’ van 21 december 2012 (nr. BLKB 2012/2027M) van de Staatssecretaris van Financiën zijn vrijgesteld van omzetbelasting.
Kraamzorgbureau: wij dragen volledige verantwoordelijkheid
Het bureau stelde een onderneming te exploiteren die zich bezighoudt met het verlenen van kraamzorg. Daarvoor zijn overeenkomsten afgesloten met een aantal zorgverzekeraars, waarin het bureau zich heeft verplicht om de totale kraamzorg te leveren ten behoeve van de verzekerden. Op grond van deze overeenkomsten is het bureau volledig verantwoordelijk voor het leveren van de kraamzorg, zoals onder andere de planning van, de aansturing van, het houden van toezicht op en de inhoudelijke kwaliteit van de kraamzorg, alsmede de afhandeling van de eventuele klachten. Het bureau stelt dat zij daarom de volledige verantwoordelijkheid draagt voor de in opdracht van de contracterende zorgverzekeraars overeengekomen kraamzorg. Dit houdt volgens het bureau in dat zij kraamzorg levert die onder de vrijstellingsbepaling valt.
Strikte uitleg
De rechtbank stelt voorop dat volgens vaste rechtspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie vrijstellingsbepalingen in het kader van de omzetbelasting strikt moeten worden uitgelegd, omdat dit afwijkingen vormen van het algemene beginsel dat omzetbelasting wordt geheven over elke dienst die door een belastingplichtige onder bezwarende titel wordt verricht (vergelijk onder andere HvJ EU 28 februari 2019, C-278/18, ECLI:EU:C:2019:160).
Besluit staatssecretaris
De rechtbank overweegt dat de staatssecretaris van Financiën in zijn besluit heeft goedgekeurd dat de vrijstellingsbepaling ook geldt voor het verlenen van kraamzorg waarmee winst wordt beoogd. De rechtbank overweegt verder dat de staatssecretaris deze uitbreiding van de vrijstellingsbepaling nadrukkelijk heeft beperkt tot het verlenen van daadwerkelijke kraamzorg en daarbij expliciet heeft aangegeven dat deze daarom niet geldt voor bemiddelingsdiensten. Zoals volgt uit hetgeen de rechtbank hiervoor voorop heeft gesteld, moet de door de staatssecretaris gegeven uitbreiding van de vrijstellingsbepaling strikt worden uitgelegd. Hiervan uitgaande verstaat de rechtbank onder het verlenen van daadwerkelijke kraamzorg: de zorg die wordt geboden aan moeder en kind in verband met een bevalling (vergelijk artikel 2.11 van het Besluit zorgverzekering). Prestaties die samenhang vertonen met de kraamzorg, maar geen daadwerkelijke kraamzorg zijn, kunnen naar het oordeel van de rechtbank niet onder de door de staatssecretaris gegeven uitbreiding van de vrijstellingsbepaling vallen.
Bemiddelingsdiensten
Met inachtneming van de hiervoor bedoelde strikte uitleg van de vrijstellingsbepaling, is de rechtbank van oordeel dat niet kan worden opgemaakt dat het bureau daadwerkelijke kraamzorg heeft verleend. Uit die vaststaande feiten volgt naar het oordeel van de rechtbank veeleer dat het bureau enkel bemiddelingsdiensten heeft verricht jegens de kraamzorgverleners. Zo is ook gesteld noch gebleken dat het bureau zelf afspraken maakte met degenen ten behoeve van wie kraamzorg werd verleend. Voor zover de door het bureau verrichte diensten mede gepaard zijn gegaan met de door het bureau beschreven verantwoordelijkheden, wil dat naar het oordeel van de rechtbank nog niet zeggen dat het bureau daardoor daadwerkelijke kraamzorg heeft verleend. Ditzelfde geldt ten aanzien van het feit dat het bureau een toelating heeft als bedoeld in artikel 5 van de Wtzi voor het verlenen van kraamzorg.
Het beroep is dan ook ongegrond.
___________________________________________________________________________________