Als de Belastingdienst een informatiebeschikking oplegt en gegevens over buitenlandse bankrekeningen vraagt hoeft daarbij niet aangegeven te worden welke informatie al bij de fiscus bekend is, oordeelt de Hoge Raad. Daarmee wordt afgeweken van het Gerechtshof, dat vond dat de Belastingdienst tekort was geschoten door de informatiebeschikking niet nader te specificeren.
Uitspraak: ECLI:NL:HR:2021:1045
De FIOD had op 20 juli 2015 aan de Belastingdienst laten weten dat bij die dienst bekend was geworden dat de belastingplichtige waar de zaak om draait over bankrekeningen bij een bank in België beschikt, met een saldo van in totaal ruim €1,4 miljoen. De vrouw gaf daarover onvoldoende informatie, waarop de fiscus bij informatiebeschikking van 3 mei 2016 vaststelde dat ze niet aan haar uit artikel 47 AWR voortvloeiende verplichtingen heeft voldaan.
Gerechtshof: fiscus moet nauwkeurige informatie vragen
Het Hof nam bij de beoordeling van het geschil tot uitgangspunt dat de informatiebeschikking door de wetgever in het leven is geroepen teneinde de rechtsbescherming te verbeteren, in verband waarmee in de wetsgeschiedenis is opgemerkt dat de fiscus nauwkeurig moet omschrijven wat er van de informatieplichtige wordt verlangd, en moet motiveren waarom er wordt gemeend dat de gevraagde informatie voor de belastingheffing van belang kan zijn.
Daarom had het naar het oordeel van het Hof op de weg van de fiscus gelegen bij het verzoek om informatie mededeling te doen van de bij de dienst bekende gegevens inzake de Belgische bankrekeningen en aan de hand van die gegevens de vrouw om nadere informatie te vragen. Door haar bij het verzoek om informatie en bij het geven van de informatiebeschikking bewust in het ongewisse te laten inzake de (reeds) bij de fiscus bekende gegevens, heeft de inspecteur de belastingplichtige naar het oordeel van het Hof onvoldoende duidelijk gemaakt welke informatie hij exact wenste te krijgen. Deze werkwijze schiet doel en strekking van de informatiebeschikking voorbij, oordeelde het Hof.
Hoge Raad corrigeert Hof
De informatiebeschikking werd daarom vernietigd, maar de fiscus liet het daarbij niet zitten en vroeg de Hoge Raad om een oordeel. Het hoogste rechtsorgaan spreekt uit dat het Hof mis zat:
Anders dan het Hof kennelijk tot uitgangpunt heeft genomen valt niet zonder meer in te zien waarom de vraag over welke buitenlandse bankrekeningen iemand vanaf een bepaald moment de beschikking heeft gehad, zonder nadere precisering onbegrijpelijk en door die persoon niet te beantwoorden is. Aangezien van algemene bekendheid is dat in het buitenland aangehouden bankrekeningen behoren tot de bezittingen die de in artikel 5.3 Wet IB 2001 omschreven rendementsgrondslag vormen, behoeft die vraag ook geen nadere toelichting inzake het mogelijke belang voor de belastingheffing bij degene aan wie die vraag wordt gesteld.
Die vraag valt ook aan te merken als een voldoende nauwkeurige omschrijving van hetgeen van de belastingplichtige wordt verwacht, zoals benadrukt in de door het Hof aangehaalde parlementaire geschiedenis van artikel 52a AWR. Aan het onvermeld laten van gegevens die de inspecteur reeds ter beschikking staan kan niet zonder meer het gevolg worden verbonden dat degene aan wie opgave van zijn buitenlandse bankrekeningen wordt verzocht, met de daaraan verbonden vragen naar herkomst en verloop van de saldi, wordt beperkt in zijn mogelijkheden het belang van die vragen voor de belastingheffing te betwisten, of te betogen dat het rechtsgevolg van onherroepelijk worden van de informatiebeschikking niet mag intreden. Het Hof heeft dit miskend.