Het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden heeft uitspraak gedaan in een langlopende zaak over de arbeidsovereenkomsten van Hongaarse vrachtwagenchauffeurs die in dienst zijn van een Hongaarse zustervennootschap van transportbedrijf Van den Bosch uit Erp. De uitspraak kan mogelijk flinke gevolgen hebben voor de transportsector.
Het materiële achterliggende belang van de zaak is of deze chauffeurs aanspraak hebben op loonbetaling overeenkomstig de Nederlandse normen. Het hof oordeelt dat het Nederlands recht van toepassing is op de arbeidsovereenkomsten van de vrachtwagenchauffeurs. Wat dat voor hen betekent moet eerst nog bij de rechtbank verder worden uitgeprocedeerd.
Hongaarse vennootschap
De Hongaren werkten in 2013 als internationaal vrachtwagenchauffeur. Zij hadden een in het Hongaars opgestelde arbeidsovereenkomst gesloten met Silo-Tank. Deze Hongaarse vennootschap is een zusterbedrijf van Van den Bosch Transporten B.V. (VdBT) uit het Noord-Brabantse Erp. Van den Bosch Transporten en Silo-Tank maakten voor hun planning, orderverwerking, administratie, inkoop van bankproducten, brandstof en ‘quality’ gebruik van Van den Bosch Company Services B.V. (VdB Services), een in Nederland gevestigde vennootschap.
Verzoek om Nederlandse arbeidsvoorwaarden toe te passen
In 2014 spanden de chauffeurs een zaak aan over betaling van achterstallig loon. Ze voerden aan dat Silo-Tank gehouden is Nederlandse arbeidsvoorwaarden toe te passen op grond van, kort gezegd, artikel 6 EVO (1) dan wel artikel 8 Rome I (2) omdat Nederland hun gewone werkland was. Verder hebben zij zich beroepen op de Detacheringsrichtlijn (3) op grond waarvan volgens hen ook Nederlandse arbeidsvoorwaarden van toepassing waren.
Gerechtshof: gewone werkland als criterium
Het gerechtshof oordeelt nu na verwijzing door de Hoge Raad dat het Nederlandse recht van toepassing is op de arbeidsovereenkomsten. Daarbij was het criterium welk land als het gewone werkland kan worden aangewezen. Het hof oordeelt dat een aantal gezichtspunten, waar het de organisatie van de transportopdrachten betreft, duidelijk naar Nederland wijzen als het gewone werkland. Een aantal andere zijn wat minder uitgesproken, maar er zijn geen relevante gezichtspunten die wijzen op een specifiek ander land – en dus ook niet op Hongarije – als het gewone werkland. Ook de andere aspecten die partijen nog hebben aangedragen wijzen meer op Nederland als het gewone werkland:
- Loonbetaling gebeurde weliswaar in Hongaarse valuta (forint) vanaf een rekening bij de ING die op naam van Silo-Tank stond, maar de banklicentie van deze rekening, die aan de andere rekeningen van VdBT en VdB Services was gekoppeld, stond op naam van VdBT;
- Ziekmeldingen en verlofaanvragen van Hongaarse chauffeurs vonden (ook) plaats bij VdBT en
- De brandstofpas die de chauffeurs gebruikten om te tanken stond op naam van VdBT.
Het hof merkt daarom Nederland aan als het gewone werkland.
Arbeidsovereenkomsten nauwer verbonden met een ander land dan Nederland?
Het hof moet vervolgens beoordelen of er factoren zijn die maken dat de arbeidsovereenkomsten nauwer verbonden zijn met een ander land dan het gewone werkland, zodanig dat het recht van het gewone werkland buiten toepassing moet worden gelaten en het recht van dat andere land de arbeidsovereenkomsten beheerst. Volgens de rechtspraak van het HvJEU moet daarbij rekening worden gehouden met alle factoren die de arbeidsbetrekking kenmerken. Belangrijke factoren zijn in welk land de werknemer belastingen en heffingen op inkomsten uit arbeid betaalt, en in welk land hij is aangesloten bij de sociale zekerheid en bij de verschillende pensioen-, ziektekostenverzekerings- en invaliditeitsregelingen. Bovendien dient de rechter rekening te houden met alle omstandigheden van de zaak, zoals met name de criteria betreffende de vaststelling van het salaris en de andere arbeidsvoorwaarden. (4)
De werknemers zijn Hongaarse chauffeurs en waren in de relevante periode woonachtig in Hongarije, daar belastingplichtig en aangesloten voor de sociale zekerheid en andere relevante verzekeringen. De vaststelling van hun loon gebeurde formeel door Silo-Tank, maar feitelijk door VdBT.
Het feit dat de werknemers belasting en premies betaalden in Hongarije was bovendien niet het gevolg van een keuze voor dat land als werkland, maar enkel en alleen het gevolg van het feit dat zij daar woonden. De werkzaamheden waren immers, zoals hiervoor uiteengezet, het meest verbonden met Nederland. Dat Silo-Tank in Hongarije gevestigd was vond zijn grondslag evenmin in de verbondenheid van de werkzaamheden met Hongarije.
Al met al zijn er dus onvoldoende redenen om de arbeidsovereenkomsten te laten beheersen door het Hongaarse recht in plaats van het Nederlandse recht als het recht van het gewone werkland, oordeelt het hof. Ten aanzien van de premies voor de sociale voorzieningen tekent het hof daarbij
nog aan dat, zoals de chauffeurs hebben aangevoerd, niet vaststaat dat de heffing van Hongaarse sociale zekerheidspremies in dit geval geheel juist is geweest, gelet op de bepalende rol van VdBT op de inhoud van de arbeidsrelatie. (5) Afweging van alle omstandigheden van het geval brengt het hof tot het oordeel dat de arbeidsrelatie met de chauffeurs beheerst wordt door het Nederlandse recht als het recht van het gewone werkland.
Detacheringsrichtlijn
Aangezien het hof van oordeel is dat Nederland het gewone werkland is komt het hof niet toe aan de vraag of Nederland het tijdelijke werkland is onder toepassing van de Detacheringsrichtlijn. De daarop betrekking hebbende stellingen van partijen kan het hof dan ook verder onbesproken laten. (6)
Uitspraak gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Gevolgen uitspraak
Tegenover de NOS duiden verschillende deskundigen het belang van de uitspraak van het hof. “Dit kan een grote principiële voorbeeldzaak zijn”, schat universitair hoofddocent aan de Universiteit van Amsterdam Hanneke Bennaars in. “Op dit gebied zijn er op zo’n hoog niveau nog weinig uitspraken gedaan, dus dit kan voor de transportsector – waar ze veel met buitenlandse arbeidskrachten werken – verstrekkende gevolgen hebben.” Of de arbeidsovereenkomsten van andere buitenlandse chauffeurs die voor Nederlandse transportbedrijven rijden nu ook onder Nederlands recht vallen kan in zijn algemeenheid niet worden gezegd, stelt Amber Zwanenburg tegenover de NOS. Zwanenburg promoveert aan de Erasmus Universiteit Rotterdam op schijnconstructies in onder meer de transportsector. “Maar het hof heeft met deze uitspraak wel duidelijk invulling gegeven aan hoe het werkland moet worden bepaald. Zo is het argument van het Hongaarse zusterbedrijf van tafel geveegd dat de werkzaamheden van chauffeurs beginnen in hun woonplaats in Hongarije.”