Het Centraal Aanspreekpunt Pensioenen van de Belastingdienst heeft onlangs een vraag aangepast over de oudedagsverplichting (ODV). De wetgever lijkt zich onvoldoende bewust te zijn geweest van alle fiscale consequenties van de ODV. Dit leidt tot wat merkwaardige gevolgen, ook hier.
De oudedagsverplichting (ODV) is ontstaan bij de uitfasering van het pensioen in eigen beheer. Het was toen feitelijk een volledig nieuwe vorm van een oudedagsvoorziening. Immers, het pensioen in eigen beheer kon worden omgezet in een ODV en daar moet dan in de toekomst een periodieke uitkering van worden aangekocht. Dit werd ook vastgelegd in een overeenkomst met de betreffende BV.
Fiscale voorwaarden
De fiscale voorwaarden voor de ODV zijn opgenomen in artikel 38p Wet LB 1964. Als de ODV niet wordt omgezet in een lijfrente, moet de ODV in een periode van twintig jaar in termijnen met een gelijke tussenperiode van ten hoogste een jaar wordt uitgekeerd.
ODV en lijfrente
Als het pensioen in eigen beheer is omgezet in een ODV, kan deze ODV op elk willekeurig moment om worden gezet in een lijfrente. Deze moet dan wel worden ondergebracht bij een bank of verzekeraar. Er moet dan uiteindelijk een toegestane lijfrente worden aangekocht. Dit is dan een oudedagslijfrente, nabestaandenlijfrente of tijdelijke oudedagslijfrente (art. 3.125 Wet IB 2001). Hieruit volgt al de conclusie dat door de uitfaseringswetgeving een pensioen (tweede pijler) fiscaal gefacilieerd kon worden omgezet in een lijfrente (derde pijler).
Overlijden en ODV
Het is uiteraard ook mogelijk dat de ODV-gerechtigde overlijdt. De fiscale gevolgen zijn geregeld in art. 38p, lid 2 en 3 Wet LB 1964. Als de ODV-gerechtigde overlijdt voordat de ODV-termijnen zijn ingegaan, gaat het recht op de ODV-termijnen over op de erfgenamen van de ODV-gerechtigde. De uitkeringen van de ODV-termijnen moeten in dat geval ingaan binnen twaalf maanden na het overlijden. Als de ODV-gerechtigde overlijdt terwijl de ODV-termijnen al zijn ingegaan, gaat het recht op de resterende ODV-termijnen over op de erfgenamen van de ODV-gerechtigde.
Vraag
Ook de erfgenaam kan het geërfde recht op de ODV-termijnen aanwenden voor het verkrijgen van een lijfrente. De vraag is wat voor soort lijfrente dit dan moet zijn. Je zou denken dat de ODV door het overlijden over is gegaan op de erfgenaam en dat er dus sprake is van een verkrijging als een nabestaande en deze er dus een direct ingaande nabestaandenlijfrente voor aan kan kopen bij een bank of verzekeraar. Maar is dat zo?
Antwoord
Volgens V&A 20-008 kan er geen nabestaandenlijfrente voor de erfgenaam zelf worden aangekocht. De ODV kan volgens de uitleg van de Belastingdienst op grond van art. 38p, eerste lid Wet LB 1964 alleen worden aangewend voor het verkrijgen van een lijfrenteproduct in de zin van artikel 3.125 of 3.126a van de Wet IB 2001. Een nabestaandenlijfrente die direct ingaat en aan de erfgenaam zelf uitkeert, voldoet niet aan deze wettelijke bepalingen. Een nabestaandenlijfrente gaat immers in na het overlijden van de belastingplichtige of de (gewezen) partner van de belastingplichtige die de lijfrente heeft afgesloten. En daar is in de omschreven situatie geen sprake van.
Merkwaardig
Het effect dat in V&A 20-008 is beschreven, is naar mijn mening uiterst merkwaardig. Er is sprake van een uitkering door het overlijden van een ODV-gerechtigde, althans de aanspraak ontstaat door het overlijden van die persoon, maar toch kan er geen nabestaandenlijfrente voor de erfgenaam worden aangekocht. De erfgenaam moet een al dan niet tijdelijke oudedagslijfrente aankopen.
Het effect is ook dat als een ODV-gerechtigde relatief jong overlijdt en er wordt besloten uitkeringen uit de BV te laten doen, dat deze uitkeringen binnen 12 maanden moeten ingaan voor de dan meestal ook relatief jonge erfgenaam (vaak de partner). Maar als besloten wordt om het om te zetten in een lijfrente, de uitkeringen als oudedagslijfrente moeten worden aangekocht. En dat betekent dat de uitkeringen pas jaren laten zullen ingaan.
Tot slot
De inhoud van V&A 20-008 was al langer bekend. Het is nu wat aangepast, waardoor er overigens inhoudelijk nauwelijks iets gewijzigd is. De aanpassing gaf me in ieder geval de gelegenheid over de bijzondere uitwerking nog even wat te schrijven. Ik vermoed dat de wetgever dit met het schrijven van de wet niet heeft overzien en dat dit nu min of meer toevallig het effect is. Een bijzonder effect, maar u moet daar in de praktijk natuurlijk wel rekening mee houden. En eventueel zelfs uw voordeel mee doen.
Mr. dr. Gerard Staats werkt bij het Bureau Vaktechniek van BDO Belastingadviseurs en is universitair docent aan de Universiteit van Tilburg en de Open Universiteit.
Deze bijdrage is eerder gepubliceerd op Pensioen Vanmorgen. Met Pensioen Vanmorgen onderbouw je jouw pensioenkennis. Je volgt relevante ontwikkelingen en krijgt nieuwe inzichten door zowel korte als beschouwelijke artikelen. Abonneer je op Pensioen Vanmorgen en ontvang alle ins en outs over pensioenen voor een goed onderbouwd pensioenadvies.