Een werkgever trok een ontslagaanvraag wegens bedrijfseconomische redenen in, maar het UWV zag in het latere ontslag op grond van een verstoorde arbeidsrelatie aanleiding om een groot deel van de NOW-steun aan de werkgever terug te vorderen, ook al viel het tweede ontslag buiten de subsidieperiode. De rechtbank Noord-Nederland is het daar niet mee eens en oordeelt dat het UWV in dit geval van de bevoegdheid tot het lager vaststellen van de subsidie en tot terugvordering over te gaan in redelijkheid geen gebruik heeft kunnen maken.
De werkgever, een bedrijf dat onder andere trainingen geeft, had op 6 april 2020 een tegemoetkoming in de loonkosten op grond van de NOW-1 aangevraagd in verband met een verwacht omzetverlies van 60% vanaf 1 maart 2020. Bij besluit van 10 april 2020 heeft het UWV een tegemoetkoming op grond van de NOW-1 van € 11.002,- aan het bedrijf toegekend, waarvan € 8.799,- als voorschot is uitgekeerd.
Ontslag
Op 1 mei 2020 heeft de werkgever een aanvraag ontslagvergunning wegens bedrijfseconomische redenen-A ingediend voor één van haar werkneemsters bij het UWV. De ontslagaanvraag kon tot 11 mei 2020 worden ingetrokken, maar de werkgever deed dit op 22 mei. Toch werd door UWV meegedeeld dat de ontslagaanvraag verder niet in behandeling zou worden genomen.
Definitieve berekening NOW
Op 16 oktober 2020 heeft de werkgever de definitieve berekening van de tegemoetkoming op grond van de NOW-1 aangevraagd. Hierop besloot het UWV dat de tegemoetkoming werd verlaagd omdat de werkgever tussen 17 maart 2020 en 1 juni 2020 ontslag om bedrijfseconomische redenen had aangevraagd voor één van haar werkneemsters en de ontslagaanvraag niet tijdig heeft ingetrokken. Tegen dit besluit heeft de werkgever op 10 februari 2021 bezwaar gemaakt. Met haar bezwaarschrift heeft zij de beschikking van de kantonrechter van 23 september 2020 meegezonden waarbij de arbeidsovereenkomst tussen de werkgever en de werkneemster met ingang van 1 november 2020 wegens een verstoorde arbeidsverhouding is ontbonden.
Rechtszaak over terugvordering NOW
De werkgever spant vervolgens een rechtszaak aan. In geschil is of het UWV op goede gronden de tegemoetkoming op grond van de NOW-1 heeft vastgesteld op € 625,- en een bedrag van € 8.174,- van het bedrijf heeft teruggevorderd.
De rechtbank neemt in aanmerking dat het hier om een subsidievaststelling gaat. Dit betekent dat naast de bepalingen van de NOW-1, ook titel 4.2 van de Awb van toepassing is. Ingevolge artikel 4:46 van de Awb wordt de subsidie overeenkomstig de subsidieverlening vastgesteld tenzij er sprake is van één van de onder het tweede lid genoemde situaties.
Artikel 4:46, tweede lid, onder b, van de Awb biedt de mogelijkheid de subsidie lager vast te stellen indien de subsidieontvanger niet heeft voldaan aan de aan de subsidie verbonden verplichtingen. De rechtbank stelt vast dat de werkgever niet heeft voldaan aan de in artikel 13, aanhef en onder b, van de NOW-1 opgenomen verplichting om na 17 maart 2020 geen verzoek te doen om toestemming om de arbeidsovereenkomst van één of meer werknemers op te zeggen op grond van bedrijfseconomische redenen. Nu de werkgever zich niet aan deze verplichting heeft gehouden was het UWV bevoegd om de subsidie lager vast te stellen.
Belangenafweging
Ingevolge vaste rechtspraak dient het UWV de aan hem toegekende discretionaire bevoegdheid om de subsidie lager vast te stellen ingevolge vaste rechtspraak uit te oefenen met inachtneming van het geschreven en ongeschreven recht, daaronder begrepen de in artikel 3:4 van de Awb neergelegde verplichting tot evenredige belangenafweging. Dat er een belangenafweging heeft plaatsgevonden blijkt echter niet uit het bestreden besluit. De enkele vaststelling in dat besluit dat de werkgever niet heeft voldaan aan de voorwaarden die zijn gesteld aan de subsidie, is daarvoor onvoldoende. Het besluit komt dan ook wegens een motiveringsgebrek voor vernietiging in aanmerking. De rechtbank zal vervolgens beoordelen of de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand kunnen blijven.
Intentie werkgever
Op de zitting is door de gemachtigde van het UWV erkend dat er inderdaad een belangenafweging moet plaatsvinden. In dat verband heeft zij gewezen op de interne richtlijn die het UWV hanteert om in bijzondere gevallen geen gebruik te maken van de bevoegdheid tot het lager vaststellen van de subsidie. Van een bijzonder geval is sprake als, ondanks de ontslagaanvraag in de subsidieperiode, de werknemer uiteindelijk toch in dienst blijft bij de werkgever en de werkgever ook het loon doorbetaalt. Daarbij wordt ook gekeken naar de intentie van de werkgever. Als buiten de subsidieperiode de arbeidsovereenkomst alsnog wordt beëindigd, wordt niet aangenomen dat de werkgever de intentie had om de werknemer in dienst te houden en zal ook dan een korting plaatsvinden. De gemachtigde van het UWV heeft aangegeven dat dit laatste van toepassing is op deze werkgever: aangezien buiten de subsidieperiode de arbeidsovereenkomst met de werkneemster van de werkgever alsnog is beëindigd, heeft het UWV aangenomen dat de werkgever niet de intentie had om de werkneemster in dienst te houden en heeft hij geen aanleiding gezien om een korting achterwege te laten.
Terugvordering niet redelijk
De rechtbank is van oordeel dat het UWV van zijn bevoegdheid tot het lager vaststellen van de subsidie en tot terugvordering over te gaan in redelijkheid geen gebruik heeft kunnen maken. Zij overweegt daartoe dat de werkgever in overeenstemming met de interne richtlijn van het UWV in de subsidieperiode een ontslagaanvraag wegens bedrijfseconomische redenen bij het UWV heeft ingediend en deze aanvraag niet tijdig weer heeft ingetrokken. De rechtbank overweegt verder dat de werkneemster gedurende de periode 1 maart 2020 tot en met 31 juli 2020 (de periode waarop de NOW-1 betrekking heeft) bij de werkgever in dienst is gebleven en haar loon doorbetaald heeft gekregen. Naar het oordeel van de rechtbank had het UWV er, gelet op deze omstandigheden, voor kunnen kiezen om in het geval van deze werkgever met toepassing van zijn interne richtlijn een korting achterwege te laten. Het UWV had mee kunnen laten wegen dat, hoewel de arbeidsovereenkomst met de werkneemster buiten de subsidieperiode alsnog is beëindigd, dat niet is gebeurd omdat het UWV alsnog op de ontslagaanvraag wegens bedrijfseconomische redenen heeft beslist, maar pas is gebeurd na intrekking van die ontslagaanvraag en nadat bij de kantonrechter om een andere reden een ontslagaanvraag is ingediend. De rechtbank merkt daarbij op dat de NOW-1 niet ook de verplichting bevat dat niet op een andere grond, bijvoorbeeld vanwege een verstoorde arbeidsrelatie, een ontslagaanvraag bij de kantonrechter ingediend mag worden.
Omdat het UWV pas op de zitting heeft toegelicht op welke wijze een belangenafweging heeft plaatsgevonden, zal het beroep gegrond worden verklaard en het bestreden besluit worden vernietigd. De rechtbank is verder van oordeel dat het UWV van de bevoegdheid tot het lager vaststellen van de subsidie en tot terugvordering over te gaan in redelijkheid geen gebruik heeft kunnen maken. Dat betekent dat de rechtsgevolgen van het bestreden besluit niet in stand blijven.
De rechtbank ziet aanleiding om zelf in de zaak te voorzien en stelt de subsidie op grond van de NOW-1 voor de werkgever vast op € 10.048,-, de tegemoetkoming zonder korting zoals het UWV die in het primaire besluit heeft berekend. Aangezien de werkgever een voorschot heeft ontvangen van € 8.799,- dient zij nog € 1.249,- van het UWV te ontvangen. De rechtbank bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde bestreden besluit.