Een Bussumer is door het gerechtshof Amsterdam veroordeeld tot een celstraf van 21 maanden vanwege belastingfraude. Zeven jaar lang maakte de man zich volgens het hof schuldig aan het misleiden van de Belastingdienst, door onder meer met behulp van stromannen en gefingeerde onroerendgoedtransacties herhaaldelijk gebruik te maken van zogenoemde HIR-constructies. Het totale fiscale nadeel bedraagt tenminste een miljoen euro.
Herinvesteringsreserve
In de fiscale wetgeving zijn verschillende faciliteiten opgenomen waardoor uitstel van winstneming kan worden gerealiseerd. Eén daarvan is de vorming van een herinvesteringsreserve (artikel 3.54 van de Wet op de Inkomstenbelasting 2001). Wanneer een bedrijfsmiddel door een onderneming wordt vervreemd kan sprake zijn van een boekwinst bij verkoop. De toepassing van de faciliteit van de herinvesteringsreserve (HIR) voorkomt dat deze winst direct fiscaal wordt belast. Om heffing van belasting uit te stellen kan door een onderneming een HIR worden gevormd ter grootte van de boekwinst die is behaald bij de verkoop van een bedrijfsmiddel, bijvoorbeeld een onroerende zaak. Met de HIR wordt het vergemakkelijken van de financiering van vervangende bedrijfsmiddelen en daardoor het bevorderen van de continuïteit van de onderneming beoogd. Voorwaarde is, dat er bij de vorming van een HIR een herinvesteringsvoornemen is en de HIR in het jaar van vervreemding of in de drie daarop volgende jaren wordt benut, bijvoorbeeld door aankoop van een vervangend bedrijfsmiddel. Als het onroerend goed betreft, moet dit onroerend goed dezelfde economische betekenis binnen de onderneming hebben. Vindt binnen drie jaar na het jaar van vervreemding geen aankoop plaats, dan moet de HIR tot de winst worden gerekend. Als wel binnen de termijn een vervangend bedrijfsmiddel wordt gekocht, dan moet de HIR worden afgeboekt op de verkrijgingsprijs van het nieuwe bedrijfsmiddel.
De wetgever heeft per 1 januari 2001 een antimisbruikbepaling in de Wet op de vennootschapsbelasting opgenomen (art. 12a Wet Vpb), waarmee handel in vennootschappen met een HIR moet worden voorkomen. Er mag geen belastingvoordeel (in de sfeer van de HIR) te behalen zijn met de verkoop van aandelen in een ‘niet-going concern’ situatie. Op grond van artikel 12a van de Wet Vpb wordt de HIR verplicht aan de winst toegevoegd als het uiteindelijke belang in de belastingplichtige vennootschap waarin de HIR is gevormd in belangrijke mate (ten minste 30%) is gewijzigd (de zogenaamde aandeelhouderstoets), voordat de herinvestering is gedaan.
Oordeel hof
In hoger beroep oordeelt het hof dat de Bussumer zich in de periode van 2008 tot 2016 schuldig maakte aan misbruik van de HIR: ‘De verdachte heeft zich gedurende een periode van zeven jaar schuldig gemaakt aan het misleiden van de Belastingdienst, door herhaaldelijk gebruik te maken van zogenoemde HIR-constructies. Hij heeft daarbij ook anderen aangezet tot belastingfraude. De verdachte had de beschikkingsmacht over verschillende vennootschappen, maakte gebruik van stromannen en fingeerde onroerend goed transacties. Zodoende heeft hij het op geraffineerde wijze doen voorkomen dat, voorafgaand aan een aandelenoverdracht, een vennootschap had voldaan aan haar plicht tot herinvestering. In dat kader heeft hij meermalen valsheid in geschrift gepleegd en verschillende belastingaangiften onjuist, onvolledig of in het geheel niet gedaan. Hij heeft de beschreven constructies gefaciliteerd met als doel zichzelf financieel te bevoordelen en een juiste fiscale afrekening door de belastingplichtige vennootschappen te frustreren. Het hof rekent de verdachte zijn (mede) op eigen gewin gericht gedrag zeer aan. Belastingfraude kan immers leiden tot ondermijning van de belastingmoraal en draagt bij aan verzwaring van de belastingdruk voor de gehele samenleving. Het vervalsen van stukken met een bewijsbestemming frustreert het vertrouwen dat daarin moet kunnen worden gesteld. Het totale fiscale nadeel dat de verdachte met zijn handelen heeft veroorzaakt bedraagt ten minste € 1.000.000,-.’
De Bussumer blijkt ook nog eens een recidivist, want hij werd al eerder veroordeeld voor valsheid in geschrift en fiscale delicten. Ook kwam hij na het plegen van de feiten waar hij nu voor het hof door wordt veroordeeld nog in aanraking met justitie, met betrekking tot een vermogensdelict.
Omdat er wel sprake is van een overschrijding van de redelijke termijn komt het hof tot een lagere veroordeling dan de rechtbank, die eerder een celstraf van 24 maanden oplegde. Verder ziet het hof aanleiding de verdachte een beroepsverbod op te leggen, in die zin dat hij het beroep van bestuurder van een rechtspersoon gedurende vijf jaar niet mag uitoefenen. Naast de aard van de feiten zoals bewezenverklaard is daarbij meegewogen dat de verdachte eerder is veroordeeld tot gevangenisstraffen voor onder meer aan fraude gerelateerde feiten. Die straffen hebben hem er kennelijk niet van weerhouden zich opnieuw schuldig te maken aan dergelijke delicten. Gelet op de omstandigheid dat de verdachte inmiddels als zzp’er werkzaam is als onderhoudsmonteur voor een winkelketen, zal zo’n beroepsverbod hem niet belemmeren in het genereren van een inkomen, overweegt het hof.