De planning is dat vermogenden in 2026 belasting gaan betalen over het werkelijke rendement dat zij met hun spaar- of beleggingsgeld hebben gehaald. Maar Van Rij houdt in een brief aan de Tweede Kamer nadrukkelijk de deur open naar een nieuwe, meer werkbare variant van de forfaitaire box 3-heffing.
De VVD had Van Rij gevraagd of er aan een ‘plan B’ wordt gedacht door het kabinet. En dat is het geval: ‘De zorg is dat de invoering van een stelsel op basis van werkelijk rendement zeer ingrijpend is, en in de uitvoering aanzienlijk complexer wordt voor een belegger in illiquide vermogensbestanddelen. Een stelsel op basis van werkelijk rendement doet een groter beroep op het doenvermogen van belastingplichtigen en op de Belastingdienst dan een forfaitair stelsel. Bij de behandeling van het Belastingplan 2023 heb ik toegezegd te onderzoeken in hoeverre we in het kader van het toekomstige stelsel (vanaf 2026) tot een verfijning van het forfaitaire stelsel zouden kunnen komen.’
Meer categorieën
Dat fijnmazige stelsel zou eruit kunnen bestaan dat er meer categorieën worden benoemd: banktegoeden, spaartegoeden en deposito’s, overige bezittingen en schulden. ‘Door meer categorieën te onderscheiden met elk een eigen forfaitair rendementspercentage komt het forfaitaire rendement gemiddeld dichter bij het werkelijke rendement.’ Een andere optie is een andere manier van het berekenen van de forfaits, door rekening te houden met kosten en huurinkomsten, vaker een eenjarig forfait te hanteren en een lager rendementspercentage te hanteren dan het gemiddelde.
Gemiddeld nettorendement
Aan de hand van verschillende mogelijkheden is een forfaitaire variant samengesteld die voor banktegoeden, vorderingen en schulden een eenjarig forfait hanteert en voor vermogensbestanddelen als kapitaalverzekeringen en beleggingen een meerjarig (vijf of tien jaar) forfait. Voor de bezittingen wordt dan een gemiddeld nettorendement gehanteerd, dus na aftrek van kosten. Het heffingsvrije vermogen wordt dan bovendien omgezet in een heffingsvrij inkomen.
Beste score op eenvoud
Van Rij concludeert: ‘Een heffing op basis van werkelijk rendement is zuiver en kent dus minder risico’s. Een mogelijk alternatief op de leest van de Overbruggingswet box 3 scoort het beste op eenvoud voor belastingplichtigen en voor de uitvoering.’ Dat forfaits nooit 100 procent aansluiten op het werkelijk rendement, kan deels worden verholpen. ‘Als bijvoorbeeld wordt uitgegaan van eenjarige forfaits in plaats van meerjarige forfaits, vervalt een dimensie waarop het forfaitaire rendement afwijkt van het werkelijke individuele rendement. De prijs is dat de complexiteit toeneemt, omdat verliesverrekening nodig wordt. Als een tegenbewijsregeling aan de variant wordt toegevoegd, zal de belasting beter aansluiten bij het werkelijke rendement van belastingplichtigen met een lager rendement dan het forfaitaire. Ook dat gaat gepaard met extra complexiteit.’