Een ondernemer zegde de overeenkomst met de boekhouder per direct op en stapte over naar Moore DRV. Op grond van de wet is het in acht nemen van een opzegtermijn bij een overeenkomst van opdracht niet vereist. Toch heeft de boekhouder succes bij de rechtbank Zeeland-West-Brabant. Daar stelde de boekhouder dat hij recht heeft op een schadevergoeding over de periode dat hij beschikbaar was voor de werkzaamheden en niet op een andere wijze in zijn broodwinning heeft kunnen voorzien. De rechtbank Zeeland-West-Brabant oordeelt dat de BV op zich wel de overeenkomst mocht opzeggen, maar in dit geval een opzegtermijn van één maand in acht had moeten nemen. De boekhouder heeft nog recht op zo’n € 6000 aan openstaande facturen en daarnaast een schadevergoeding van €4000. Het beroep van de ondernemer op verrekening – de boekhouder zou volgens Moore DRV broddelwerk hebben afgeleverd – slaagt niet.
De boekhouder voerde als zelfstandige lange tijd boekhoudkundige werkzaamheden uit voor het bedrijf. Op maandag 8 februari 2021 liet de echtgenote van de (in 2017 ernstig ziek geraakte) bestuurder van het bedrijf weten dat haar man niet langer gebruik wenste te maken van de diensten van de boekhouder. Tijdens de ziekteperiode van de bestuurder had de boekhouder juist nog extra werkzaamheden uitgevoerd. Er moesten volgens de boekhouder ten tijde van de mededeling van de echtgenote nog meer dan €33.000 aan facturen worden betaald door het bedrijf. In mei 2021 deelde de onderneming echter per brief mee dat de boekhouder wat hen betreft geen recht heeft op betaling van de facturen en hij zich schuldig zou hebben gemaakt aan valsheid in geschrifte en fraude.
Rechtszaak: mocht BV overeenkomst opzeggen?
De boekhouder stapte daarop naar de rechtbank over de facturen. De rechtbank buigt zich eerst over de rechtsgeldigheid van de opzegging en constateert dat de boekhouder vanaf 2018 tegen betaling extra werkzaamheden heeft verricht om het bedrijf te helpen. Hij heeft in deze periode als bedrijfsleider verscheidene (administratieve) werkzaamheden verricht en genoot daarbij een grote vrijheid. Gelet hierop is tussen partijen een overeenkomst van opdracht zoals gedefinieerd in artikel 7:400 van het Burgerlijk Wetboek (BW) tot stand gekomen met de BV als opdrachtgever en de boekhouder als opdrachtnemer, oordeelt de rechtbank.
De overeenkomst van opdracht heeft een wettelijke opzegmogelijkheid. Artikel 7:408 lid 1 BW bepaalt namelijk dat de opdrachtgever de overeenkomst van opdracht op elk moment, dus zonder opzegtermijn, kan opzeggen. Partijen kunnen in hun overeenkomst van deze wettelijke regeling afwijken. De boekhouder stelt niet dat partijen een specifieke afspraak hebben gemaakt over het eenzijdig beëindigen van de overeenkomst. Daarmee staat vast dat op grond van de wet het voor de BV mogelijk was om de overeenkomst met de boekhouder op te zeggen.
Moment van opzegging
Tussen partijen is in geschil wanneer de opzegging door de BV heeft plaatsgevonden. De boekhouder stelt zich op het standpunt dat het gesprek op 8 februari 2021 geen formele opzegging betreft. De opzegging is volgens de boekhouder gedaan bij brief van het bedrijf in mei 2021. De onderneming heeft toen pas aangegeven wat de reden was voor de opzegging. De BV betwist dat en voert aan dat de opzegging op 8 februari 2021 heeft plaatsgevonden.
Dit standpunt van de boekhouder faalt. Een opzegging kan in elke vorm geschieden. Tijdens de mondelinge behandeling heeft de boekhouder verklaard dat het voor hem op 8 februari 2021 duidelijk was dat de BV de overeenkomst met hem wilde beëindigen. Er was hem gevraagd zijn sleutel in te leveren en hem meegedeeld dat zijn taken zouden worden overgenomen door een ander, namelijk Moore DRV. Nu de bedoeling van het gesprek voor de boekhouder duidelijk was, staat vast dat de BV de overeenkomst met de boekhouder op 8 februari 2021 heeft opgezegd.
Schadevergoeding
De rechtbank oordeelt vervolgens dat de BV geen vergoeding is verschuldigd voor het opzeggen van de overeenkomst. Dat ligt anders met betrekking tot een schadevergoeding wegens het niet in acht nemen van een opzegtermijn. De boekhouder voerde aan dat hij recht heeft op schadevergoeding omdat de BV de overeenkomst abrupt heeft beëindigd in plaats van een redelijke opzegtermijn in acht te nemen. Daarmee zou het bedrijf jegens hem toerekenbaar tekort zijn geschoten in de nakoming van de overeenkomst.
De rechtbank stelt voorop dat op grond van de wet het in acht nemen van een opzegtermijn bij een overeenkomst van opdracht niet is vereist. Een opdrachtgever heeft vanwege de aard van de overeenkomst, te weten het verrichten van werkzaamheden ten behoeve van de opdrachtgever, een ruime opzeggingsbevoegdheid. Wel kunnen de redelijkheid en billijkheid met zich brengen dat in het specifieke geval een redelijke opzegtermijn in acht moet worden genomen (zie artikel 6:248 lid 1 BW). De concrete omstandigheden van het geval zijn voor dit oordeel beslissend.
De rechtbank komt tot het oordeel dat de ondernemer een opzegtermijn van één maand in acht had moeten nemen. De rechtbank baseert dit oordeel op de navolgende omstandigheden.
Tussen partijen staat vast dat de onderhavige overeenkomst in april 2018 tot stand is gekomen nadat de boekhouder sinds 2000 als boekhouder werkzaamheden voor het bedrijf heeft verricht. Het bedrijf betaalde de boekhouder voor zijn werkzaamheden als bedrijfsleider. De boekhouder stelt dat hij 20 uur per week werkte. De ondernemer heeft deze stelling niet gemotiveerd betwist. Gelet op de lange en hechte samenwerking tussen partijen en de omvang van de werkzaamheden had de BV naar het oordeel van de rechtbank een opzegtermijn in acht moeten nemen.
Het bedrijf voert aan dat er meerdere redenen waren om die opzegtermijn niet in acht te nemen. Vast staat, gelet op hetgeen ter zitting door partijen is gesteld, dat die redenen op 8 februari 2021 niet met de boekhouder zijn besproken. De ondernemer heeft tijdens de mondelinge behandeling verklaard dat de samenwerking werd opgezegd omdat er facturen aan Coca-Cola zijn gezonden om de met Coca-Cola overeengekomen vergoeding voor biodiesel te ontvangen, terwijl de ondernemer geen biodiesel meer tankte. Deze reden van opzegging is in het gesprek van 8 februari 2021 niet aan de boekhouder meegedeeld. De rechtbank is van oordeel dat dit wel had gemoeten, nu deze reden heeft gezorgd voor een vertrouwensbreuk in de zakelijke en persoonlijke relatie tussen partijen. De ondernemer was op dat moment in elk geval bekend met het standpunt van Coca-Cola dat de facturen van het bedrijf over de biodiesel niet klopten. Ter zitting is gebleken dat de door het bedrijf toegezegde toelichting op de opzegging niet is gevolgd en dat hoor- en wederhoor niet heeft plaatsgevonden. De ondernemer heeft er dus bewust voor gekozen het standpunt van de boekhouder niet af te wachten maar hem direct de wacht aan te zeggen. Hierdoor was de boekhouder niet in staat om zich voor te bereiden op de nieuwe situatie waarbij hij niet langer op de maandelijkse inkomsten uit de overeenkomst kon rekenen.
Gelet op het voorgaande brengen de redelijkheid en billijkheid mee dat door de ondernemer (ten minste) een opzegtermijn van één maand in acht had moeten worden genomen zodat de boekhouder zich had kunnen voorbereiden op de gewijzigde situatie. Nu de ondernemer ten onrechte geen opzegtermijn in acht heeft genomen, is het bedrijf tekortgeschoten in de nakoming van de tussen partijen gesloten overeenkomst. De BV moet daarom de schade vergoeden die de boekhouder als gevolg van deze tekortkoming heeft geleden. De rechtbank begroot de schade als gevolg van de onregelmatige opzegging op het loon over die periode, zijnde € 4.000,- (€ 1.000,- per week). Daarnaast heeft de boekhouder nog recht op betaling van € 6.050 aan openstaande facturen, oordeelt de rechtbank.
Beroep op verrekening afgewezen
De ondernemer doet een beroep op verrekening van haar schade met het door haar verschuldigde bedrag. De BV stelt dat zij schade heeft geleden omdat de boekhouder is tekortgeschoten in de nakoming van zijn verplichtingen uit de overeenkomst.
De ondernemer voert aan dat de door de boekhouder gevoerde administratie tal van tekortkomingen vertoonde. Dit is aan het licht gekomen nadat Moore DRV de door het bedrijf gevoerde administratie had overgenomen. Moore DRV geeft een opsomming van 8 punten, waaronder de onjuiste wijze waarop de boekhouder de jaarrekeningen had opgesteld. Moore DRV heeft voor het herstel van de werkzaamheden van de boekhouder een bedrag van € 30.850,25 excl. btw bij de ondernemer in rekening gebracht.
Ook heeft de ondernemer naar eigen zeggen schade geleden omdat de vereiste FSSC certificering niet rond was terwijl de boekhouder daar al lang voor had moeten zorgen. Na het afscheid van de boekhouder heeft het bedrijf Crossminds ingehuurd om de certificering rond te krijgen. Ook de hiervoor gemaakte kosten van € 29.700,- zijn schade, voert hij aan.
Artikel 6:136 BW bepaalt dat de rechter een vordering kan toewijzen ondanks een beroep van de gedaagde op verrekening, indien de gegrondheid van dit verweer niet op eenvoudige wijze is vast te stellen en de vordering voor het overige voor toewijzing vatbaar is. Die situatie doet zich in deze zaak voor.
De boekhouder heeft gemotiveerd betwist dat hij is tekortgeschoten in de uitvoering van zijn werkzaamheden. Om vast te stellen of de gevoerde administratie door toedoen van de boekhouder tekortkomingen vertoonde en of het de boekhouder te verwijten valt dat de FSSC certificering niet tijdig rond was, zou bewijslevering nodig zijn. Bewijslevering betekent dat het niet gemakkelijk kan worden vastgesteld of de ondernemer een geslaagd beroep op verrekening kan doen. Daarom zal dit verweer van de ondernemer worden gepasseerd, oordeelt de rechtbank.
De conclusie van het bovenstaande is dat de boekhouder recht heeft op een bedrag van € 4.000,= aan schadevergoeding. De daarover gevorderde wettelijke rente wordt toegewezen vanaf het moment dat de schade is ingetreden, te weten 8 februari 2021. Tevens heeft de boekhouder recht op betaling van € 6.050,= wegens verrichte werkzaamheden. De daarover gevorderde wettelijke rente wordt toegewezen vanaf de vervaldatum van de twee facturen van 11 februari 2021, zijnde 14 dagen na 11 februari 2021.