
ABN Amro is door de rechtbank Amsterdam flink op de vingers getikt over de rol van de bank bij de miljoenenfraude die een boekhouder pleegde bij sociaal werkbedrijf Kempenplus. ABN Amro wist dankzij een alerte bankmedewerker in ieder geval vanaf 20 juni 2019 van ongebruikelijke activiteiten op een particuliere bankrekening van de boekhouder, maar deed daar aanvankelijk weinig mee. Daarmee heeft de bank in strijd met de eigen zorgplicht gehandeld. Dat heeft de rechtbank Amsterdam geoordeeld, blijkt uit een deze week gepubliceerde tussenuitspraak. Daaruit wordt bovendien duidelijk dat KempenPlus behalve de bank onder meer ook controlerend accountant EY aansprakelijk heeft gesteld. De eventuele financiële gevolgen daarvan voor ABN Amro en andere partijen blijven wel beperkt, want de rechtbank oordeelt dat de schade voor 80% wordt toegerekend aan Kempenplus. Het werkbedrijf had de interne processen zelf namelijk ook niet op orde en dus is de miljoenenfraude voor een groot deel eigen schuld.
Door Misha Hofland
Miljoenenfraude boekhouder
Boekhouder Patrick H. (52) uit het Brabantse Bladel kon tussen 2014 en 2020 ongezien 4,5 miljoen euro van zijn werkgever KempenPlus overboeken op zijn eigen rekening. Om te maskeren dat hij geld van het sociale werkbedrijf naar zichzelf overmaakte, vervalste de boekhouder onder andere de belastingaangifte van Kempenplus. H. verklaarde nadat de fraude uitkwam dat hij werd afgeperst door Wil H. (54). Die laatste geldt nu als hoofdverdachte in de miljoenenfraudezaak. BDO deed naderhand forensisch onderzoek naar de zaak. Lees hier meer over de miljoenenfraude.
Waarschuwing medewerker ABN Amro
De strafzaak tegen de twee verdachten is momenteel gaande. Het Eindhovens Dagblad meldt dinsdag dat justitie twee jaar celstraf tegen de boekhouder heeft geëist. Daarnaast werd eerder al bekend dat Kempenplus ABN Amro en BNG aansprakelijk heeft gesteld, omdat de banken de fraude niet op tijd zouden hebben opgemerkt. De rechtbank Amsterdam heeft in april geoordeeld dat dat wat ABN Amro betreft inderdaad het geval is, blijkt uit een deze week gepubliceerd vonnis.
Op 20 juni 2019 merkt een medewerker van de bank op dat de boekhouder al lange tijd bezig is om contant geld op te nemen van de ABN-rekening en dat dat geld zonder uitzondering afkomstig is van één bankrekening die op naam van Kempenplus staat. De medewerker heeft Kempenplus klaarblijkelijk opgezocht via Google en geconstateerd dat het een organisatie is die mensen met een arbeidshandicap (of iets dergelijks) aan het werk zet voor de aangesloten gemeenten. Een andere medewerker van de bank bevestigt vier dagen later dat het opvallend is dat de gelden direct en geheel contant worden opgenomen, schetst de rechtbank in het vonnis.
Verder constateert de (eerste) medewerker in de e-mail die hij daarover stuurt dat er in theorie mensen aan het werk gezet kunnen worden bij Kempenplus, maar dat hij het voor geen meter vertrouwt en dat hij fraude met gemeenschapsgeld, fiscale fraude ‘of iets dergelijks’ vermoedt, voor tonnen, misschien wel een miljoen. Daaruit volgt dat de bank zich op die datum ook bewust was van het gevaar van fraude dat die ongebruikelijke transacties met zich brachten, concludeert de rechtbank. Dat door andere medewerkers van de bank in de daaropvolgende interne e-mails geen opvolging is gegeven aan deze constatering, maakt dat wat de rechtbank betreft niet anders.
Onderzoeksplicht
ABN Amro had op dat moment al de plicht om onderzoek te doen, oordeelt de rechtbank: ‘Anders dan de bank stelt, had zij niet pas de verplichting om onderzoek te doen en maatregelen te nemen op het moment dat de bank zeker wist – bijvoorbeeld door nieuwsberichten – dat er werknemersfraude op de bankrekening plaatsvond ten nadele van Kempenplus. Voldoende is dat vast komt te staan dat de bank zich realiseerde dat er mogelijk werd gefraudeerd. Naar het oordeel van de rechtbank mag worden verondersteld dat de bank er rekening mee hield dat Kempenplus mogelijk het slachtoffer was van de fraude, omdat de bank zich ervan bewust was dat de binnenkomende gelden alléén afkomstig waren van participatiebedrijf Kempenplus en die gelden direct contant weer werden opgenomen. Dat de bank ook dacht aan andere manieren van fraude, zoals fiscale fraude, maakt dat niet anders. De bank heeft immers een specifieke positie en deskundigheid op het terrein van financiële criminaliteit en is zich er ook van bewust dat zij een bijzondere zorgplicht heeft ten opzichte van derden.’
Algemene brief
De bank stuurde pas op 13 augustus 2019 – een kleine twee maanden nadat de medewerker alarm sloeg – een brief naar de boekhouder om hem te informeren dat de bank contact met hem zou opnemen over de activiteiten op de bankrekening. Volgens de rechtbank had ABN echter direct vanaf 20 juni 2019 onderzoek moeten doen naar de mogelijkheid dat er werd gefraudeerd. ‘Door dat niet te doen heeft zij het gevaar dat Kempenplus liep onnodig laten voortbestaan.’
Afwachtend en weinig indringend onderzoek
Het verweer van de bank er niet anders kon worden gehandeld gaat niet op, vindt de rechtbank: ‘Gelet op de omvang van de mogelijke fraude met gemeenschapsgeld, die in de e-mail van 20 juni 2019 al wordt geschat op tonnen/een miljoen, mocht van de bank worden verwacht dat zij onmiddellijk een voortvarend onderzoek in gang zette naar de achtergrond van de transacties. Uit de e-mail van 20 juni 2019 blijkt dat de medewerker het “voor geen meter” vertrouwt en dat deze schrikt van de hoge bedragen en de lange tijd dat dit al bezig is. Tegen die achtergrond is het afwachtende en weinig indringende onderzoek dat de bank vervolgens gestart is, volstrekt onvoldoende. De bank heeft pas op 13 augustus 2019 een vervolgstap genomen die bestond uit een algemene brief aan [naam 1]. Vervolgens heeft zij er genoegen mee genomen dat de vragen in die brief onbeantwoord bleven en dat de rekening werd opgezegd zonder de op dat moment duidelijke aanwijzingen van fraude met gemeenschapsgeld nader te onderzoeken. Bovendien heeft de bank kennelijk geen aanleiding gezien om in ieder geval te onderzoeken of zij gebruik kon maken van de in haar Algemene Bankvoorwaarden 2017 (die voor iedereen te raadplegen zijn via de website van de bank) gegeven bevoegdheid om opdrachten te mogen weigeren als de bank een vermoeden van misbruik heeft.’
De conclusie van de rechtbank is dan ook dat ABN Amro ‘in strijd met haar bijzondere zorgplicht ten opzichte van Kempenplus vanaf 20 juni 2019 heeft nagelaten om voortvarend onderzoek te doen naar de ongebruikelijke activiteiten op de ABN-rekening en adequate maatregelen te treffen om het risico voor Kempenplus te beperken.’
De (voorzorgs)maatregelen van de bank voorafgaand aan 20 juni 2019
KempenPlus voerde ook nog aan dat de bank al veel eerder dan 20 juni 2019 had moeten weten dat er ongebruikelijke activiteiten op de ABN-rekening plaatsvonden. De rechtbank oordeelt dat het aannemelijk is dat ABN Amro niet voldoende voorzorgsmaatregelen heeft genomen ter voorkoming van de schade die Kempenplus heeft geleden. Daarbij wordt onder meer overwogen dat de boekhouder volgens de informatie van de bank stukadoor was. ABN heeft wat de rechtbank betreft niet goed uitgelegd waarom er geen alarmbellen gingen rinkelen bij een stukadoor die over zoveel contant geld beschikt: ‘De bank is dus tamelijk vaag gebleven over de reden dat haar systemen of medewerkers niet hebben opgemerkt dat een particuliere rekeninghouder die volgens haar informatie stukadoor is, jarenlang niet bij het profiel passende hoge bedragen van één partij ontvangt en deze kennelijk ongemerkt steeds bij dezelfde geldautomaat ook in hoge bedragen tegelijk contant opneemt. De bank heeft niet meer aangevoerd dan dat de systemen zijn ingericht op witwassen en terrorisme en niet op fraude. Dit overtuigt niet, omdat de bank ook in het kader van integriteitsbeheersing transacties moet monitoren en omdat een patroon als dit eveneens zou kunnen duiden op witwassen of terrorismefinanciering. Daarmee is dus nog steeds de vraag niet beantwoord of de systemen hebben gefunctioneerd, terwijl dit een wettelijke verplichting is die op de bank rust en die mede de omvang van de zorgplicht invult. Deze informatie is dus wezenlijk voor de beantwoording van de vraag of de bank aansprakelijk kan zijn voor schade van Kempenplus in de periode voorafgaand aan 20 juni 2019.’
Wel krijgt ABN Amro in het tussenvonnis van de rechtbank nog de kans om te weerleggen dat er al voor 20 juni 2019 fouten zijn gemaakt.
Eigen schuld
De schade komt echter toch voor een groot deel voor rekening van KempenPlus zelf, oordeelt de rechtbank: ‘Uit het rapport van Van Dam blijkt dat de schade van Kempenplus mede komt doordat Kempenplus haar interne processen, die risico’s op fraude moeten verkleinen, niet op orde had of niet goed uitvoerde. Feit is ook dat Kempenplus niet heeft gemerkt dat er jarenlang tonnen, en vanaf 2018 miljoenen euro’s, wegvloeiden. Kempenplus verwijt de bank dat deze haar systemen niet op orde heeft, maar het is in eerste instantie haar verantwoordelijkheid om zorgvuldig om te gaan met haar publieke middelen. Dat deze fraude zo lang heeft kunnen doorgaan kan haar daarom aanzienlijk zwaarder worden aangerekend dan de bank. Dat betekent dat het beroep op eigen schuld door de bank slaagt, in zoverre dat de schade voor 80% wordt toegerekend aan Kempenplus.’
Aansprakelijkheid EY en anderen
ABN Amro voerde bij de rechtbank verder nog met een beroep op artikel 6:102 BW aan dat rekening moet worden gehouden met de vast te stellen aandelen van EY (de accountant van Kempenplus), BNG (de huisbank van Kempenplus) en mogelijk andere, voor dezelfde schade aansprakelijke personen. Kempenplus moet daarom stellen welke schade zij al vergoed heeft gekregen van deze partijen, aldus de bank.
De rechtbank is het daar niet mee eens: ‘Artikel 6:102 BW lid 2 regelt de verdeling van hoofdelijke aansprakelijkheid wanneer meerdere (rechts)personen aansprakelijk zijn voor dezelfde schade. Kempenplus kan de bank daarom aanspreken voor het gedeelte van haar schade dat de bank aangaat in haar verhouding tot Kempenplus, oftewel 20%. Voor zover de bank heeft bedoeld te stellen dat in deze procedure moet worden gewacht met het bepalen van het aandeel van de bank totdat duidelijkheid is over de aandelen van andere (rechts)personen, vindt dit standpunt geen steun in het wettelijk stelsel. Uit de parlementaire geschiedenis blijkt dat artikel 6:102 lid 2 BW uitgaat van een zelfstandig vorderingsrecht tegenover iedere aansprakelijke (rechts)persoon. […]
Het voorgaande neemt niet weg dat Kempenplus als onderdeel van haar stelplicht de bank en de rechtbank moet informeren als zij gedurende onderhavige procedure (een deel van) de schade die zij in deze procedure vordert, vergoed krijgt van een andere partij. Dit heeft immers invloed op de omvang van haar schade en daarom ook op de omvang van de schadevergoedingsplicht van de bank. Tijdens de mondelinge behandeling heeft Kempenplus gesteld dat zij [naam 1] (en andere verdachten), BNG en EY aansprakelijk heeft gesteld, maar tot nog toe geen schadevergoeding van hen heeft ontvangen. Kempenplus heeft wel een schikking getroffen met Rabobank, maar de rechtbank begrijpt dat dit schade is als gevolg van frauduleuze overboekingen vanaf een door Kempenplus aangehouden bankrekening bij Rabobank. Dat is andere schade dan die Kempenplus in onderhavige procedure vordert. De rechtbank heeft geen reden om te twijfelen aan de juistheid van deze stellingen van Kempenplus.’