De Belastingdienst heeft aan een onderneming in augustus 2019 terecht een naheffingsaanslag van € 1.614 opgelegd in de BPM, oordeelt de rechtbank Noord-Holland. De BV heeft naar het oordeel van de rechtbank niet aannemelijk gemaakt, gelet op de lage kilometerstand van de auto, dat sprake was van een gebruikte auto zoals in de aangifte is aangegeven. Omdat geen sprake is van een gebruikte auto bestaat geen grond voor een afschrijving en heeft de Belastingdienst dit terecht met het opleggen van de naheffingsaanslag gecorrigeerd.
Nieuwe of gebruikte auto
Bij de rechtbank was onder meer in geschil of de fiscus terecht een naheffingsaanslag heeft opgelegd, omdat sprake is van een nieuwe auto en de onderneming, ten onrechte, in de aangifte heeft aangegeven dat sprake was van een gebruikte auto.
Onder een nieuwe personenauto in de zin van de Wet BPM moet worden verstaan een auto die na de vervaardiging ervan niet of nauwelijks op de weg in gebruik is geweest, overweegt de rechtbank. De omstandigheid dat een personenauto eerder in een andere lidstaat geregistreerd is geweest, kan niet op zichzelf de conclusie rechtvaardigen dat die personenauto daadwerkelijk op de weg in gebruik is geweest. Of een personenauto daadwerkelijk in het buitenland op de weg in gebruik is geweest, valt op te maken uit het aantal gereden kilometers van de auto (vgl. Hoge Raad 16 oktober 2020, ECLI:NL:HR:2020:1528, r.o. 2.4.2.)
Gelet op de lage kilometerstand ten tijde van de controle (38 kilometer) is voor de auto niet aannemelijk gemaakt dat sprake is een gebruikte auto, oordeelt de rechtbank. Voor een afschrijving bestaat dan geen grond. Dit komt niet in strijd met artikel 110 VWEU, aangezien bij de heffing van een registratiebelasting onderscheid mag worden gemaakt tussen ongebruikte motorvoertuigen en gebruikte motorvoertuigen (vgl. Hoge Raad 16 oktober 2020, ECLI:NL:HR:2020:1528, r.o. 2.4.3 en 2.4.4.). De Belastingdienst heeft de naheffingsaanslag terecht opgelegd.
Geen schending hoorrecht
Daarnaast is geen sprake van een schending van het hoorrecht. Voorafgaand aan het opleggen van de naheffingsaanslag heeft de Belastingdienst de ondernemer niet fysiek gehoord hetgeen ook niet hoeft (ECLI:NL:GHAMS:2021:816). Wel is het bedrijf in de gelegenheid gesteld binnen drie weken na de vooraankondiging te reageren op het voornemen, zodat het verdedigingsbeginsel niet is geschonden. Dit is niet in strijd met het Europese recht, oordeelt de rechtbank. Ook in de bezwaarfase is het hoorrecht niet geschonden, want er heeft een hoorgesprek plaatsgevonden.