Een inwoner van België, die wel premieplichtig is in Nederland maar niet belastingplichtig, stelt dat de inspecteur ten onrechte geen rekening heeft gehouden met het inkomstenbelastingdeel van de heffingskortingen. Ook vindt hij dat hij recht heeft op dat inkomstenbelastingdeel op grond van artikel 26 van het belastingverdrag tussen Nederland en België én op grond van artikel 45 Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU).
De schipper woont in België. In 2016 is hij in loondienst werkzaam op een schip dat vaart onder Nederlandse vlag voor een in Nederland gevestigde werkgever. Hij is in 2016 in Nederland verzekerd voor de premie volksverzekeringen, maar niet belastingplichtig voor de inkomstenbelasting. In de aangifte over 2016 is aangegeven dat hij een kwalificerende buitenlandse belastingplichtige is.
De schipper heeft de inspecteur verzocht de aanslag ambtshalve te verminderen omdat het heffingsrecht over het loon voor de belastingheffing volledig toegewezen is aan België. De inspecteur komt hem tegemoet en de schipper ontvangt een verminderingsbeschikking waarin rekening is gehouden met het premiedeel van de heffingskortingen.
Er is geen inkomstenbelasting geheven over het loon en het inkomstenbelastingdeel van de heffingskortingen is niet toegekend.
Schending van het Unierecht?
In zijn beroep stelt de schipper dat een inwoner van Nederland of een kwalificerende buitenlandse belastingplichtige die net als hij in Nederland geen inkomstenbelasting verschuldigd is maar wel premies volksverzekeringen, de mogelijkheid heeft om het inkomstenbelastingdeel van de heffingskortingen in mindering te brengen op de verschuldigde premie volksverzekeringen.
Hij vindt dat hij op grond van artikel 26, tweede lid, van het Belastingverdrag Nederland – België recht heeft op de heffingskortingen zoals deze berekend zouden worden alsof hij in Nederland zou wonen. Verder vindt hij dat sprake is van gelijke gevallen die ongelijk worden behandeld zodat sprake is van schending van het Unierecht.
De inspecteur is van mening dat de schipper geen recht heeft op het inkomstenbelastingdeel van de heffingskortingen, omdat geen sprake is van belastingplicht in Nederland. Daarom kan aan verrekening van de heffingskortingen met de verschuldigde premies niet worden toegekomen. Vanwege het ontbreken van belastingheffing in Nederland is artikel 26, tweede lid, van het Belastingverdrag Nederland – België niet van toepassing.
Tevens is de inspecteur van mening dat artikel 45 van het VWEU niet is geschonden, omdat geen sprake is van gelijke gevallen. Een inwoner van Nederland of een kwalificerende buitenlandse belastingplichtige komt aan verrekening toe, omdat hij in tegenstelling tot de schipper wel belastingplichtig is in Nederland.
Alleen premieplichtig, niet belastingplichtig
De rechtbank is het met de inspecteur eens dat de schipper op basis van de nationale wet niet belastingplichtig is in Nederland, ook niet als buitenlandse belastingplichtige, hij is alleen premieplichtig in Nederland. Vanwege het ontbreken van belastingplicht heeft de schipper op grond van de nationale wet geen recht op het inkomstenbelastingdeel van de heffingskortingen, zo bevestigt de rechtbank de stelling van de inspecteur.
Verder stelt de rechtbank dat dat artikel 26, tweede lid, van het Belastingverdrag Nederland-België alleen kan leiden tot toekenning van persoonlijke aftrekken, dus alleen tot toepassing van het inkomstenbelastingdeel van de algemene heffingskorting en niet van de arbeidskorting.
De rechtbank is ook heel stellig over de werking van artikel 45 Verdrag van de Europese Unie (VWEU). De schipper maakte de vergelijking met een inwoner van Nederland, die voor zijn volledige inkomen voorkoming van dubbele belasting krijgt. Die zou recht hebben op het inkomstenbelastingdeel van de heffingskortingen, die hij ook zou mogen verrekenen met de premie volksverzekeringen.
Vergelijking gaat mank
De rechtbank is evenwel van oordeel dat deze vergelijking niet opgaat, omdat geen sprake is van gelijke gevallen. Een inwoner van Nederland is in Nederland onderworpen aan inkomstenbelastingheffing, terwijl bij de schipper geen sprake is van onderworpenheid aan Nederlandse inkomstenbelasting.
In dat geval is geen sprake van een ongerechtvaardigde discriminatie van niet-ingezetenen en hoeven dus geen persoonlijke aftrekken worden toegekend. Niet op basis van artikel 26, tweede lid, van het Belastingverdrag Nederland-België en niet op basis van artikel 45 VWEU, zo besluit de rechtbank.
De conclusie is dan ook dat geen recht bestaat op het inkomstenbelastingdeel van de heffingskortingen en dit brengt mee dat het beroep ongegrond dient te worden verklaard.
Rechtbank Zeeland-West-Brabant, ECLI:NL:RBZWB:2023:5341