De rechtbank Zeeland-West-Brabant boog zich onlangs over de vraag of het btw-nultarief terecht is toegepast in een geval waarbij sprake is van verkoop van de helft van de eigendom van paarden. De aanspraak op toepassing van het nultarief voor de in dit geval bedoelde intracommunautaire leveringen geldt slechts indien de toepasselijkheid van dat tarief uit boeken en bescheiden blijkt.
Een btw-ondernemer houdt zich bezig met de handel in springpaarden. De activiteiten bestaan in dit verband uit het kopen van talentvolle paarden en het trainen van die paarden om ze vervolgens als sportpaarden te verkopen.
In 2012 verkoopt hij in een aantal gevallen aandelen van 50% van het volle eigendom van paarden aan kopers in België, Zweden en de Verenigde Staten. Hij heeft op deze facturen geen omzetbelasting vermeld en ter zake van deze transacties geen omzetbelasting op aangifte voldaan. Hij vindt niet dat de transacties leveringen zijn in de zin van de omzetbelasting.
Heffingsbevoegd?
Verder twijfelt de ondernemer of de verkoop van een aandeel van 50% in een paard kwalificeert als een met omzetbelasting belaste dienst. Maar indien sprake is van een dienst, dan is Nederland op grond van de plaats-van-dienst-regels niet heffingsbevoegd, zo beweert hij.
De inspecteur meent , na een boekenonderzoek in 2017, dat sprake is geweest van leveringen en dat de kopers, al dan niet tezamen met de ondernemer als 50%-mede-eigenaar, beschikkingsbevoegd waren voor de paarden. De inspecteur legt een naheffingsaanslag omzetbelasting op en de ondernemer maakt hiertegen bezwaar.
Uit de stukken leidt de rechtbank af dat de kopers van de paarden na de onderhavige transacties steeds, al dan niet tezamen met de ondernemer als mede-eigenaar, over de paarden konden beschikken als ware zij mede-eigenaar daarvan. De rechtbank acht daarom aannemelijk dat de verkooptransacties in alle gevallen hebben geleid tot de levering van de helft van de eigendom van de betreffende paarden aan de kopers.
Nultarief omzetbelasting
Wat het nultarief voor de omzetbelasting betreft, is deze van toepassing indien de paarden zijn vervoerd naar de andere lidstaat en daar zijn onderworpen aan heffing van belasting ter zake van de intracommunautaire verwerving van die goederen.
Uit vaste jurisprudentie van het Hof van Justitie van de Europese Unie (HvJ) volgt dat het nultarief, behoudens gevallen van fraude of misbruik die in dit geval niet aan de orde zijn, niet mag worden geweigerd indien de daarvoor geldende materiële voorwaarden zijn vervuld. Die voorwaarden zijn dat de paarden naar de andere lidstaat zijn vervoerd en dat de afnemer deze als belastingplichtige heeft verworven.
Met het gegeven dat de afnemers ter zake van de verkrijging van de helft van de paarden een intracommunautaire verwerving hebben aangegeven is aan laatstgenoemde voorwaarde voldaan, aldus de rechtbank. In een aantal gevallen is het vervoer van de paarden naar België en Zweden aannemelijk gemaakt door verklaringen van de kopers en de door deze aangegeven intracommunautaire verwerving.
Zijn de paarden vervoerd ?
De rechtbank beoordeelde daarna per paard of de ondernemer aannemelijk heeft gemaakt dat ook is voldaan aan de eerste voorwaarde voor toepassing van het nultarief, namelijk de voorwaarde dat de paarden in het kader van de levering naar de andere lidstaat zijn vervoerd.
In een geval kon de ondernemer aangeven waarom er tussen het moment van verkoop ( 22 november 2012) en het moment van vervoer (15 mei 2013) zoveel tijd zat. Hij verklaarde namelijk dat bij de verkoop in november 2012 de helft van de eigendom van het paard is verkocht met de afspraak dat het paard voorafgaand aan de export ‘geperfectioneerd’ zou worden, zodat het op topniveau kon presteren. In dat kader heeft het paard deelgenomen aan concoursen in de tussenliggende periode.
In een aantal andere gevallen heeft de inspecteur terecht het nultarief gecorrigeerd, oordeelde de rechtbank. Zo was niet duidelijk en bleek niet uit de boeken en bescheiden dat het paard in verband met de levering was vervoerd.
Vervoersdocumenten niet correct ingevuld
Ook een aantal keer was op de vervoersdocumenten een andere vennootschap als exporteur vermeld en was ook de koper niet goed vermeld. En bij een andere verkoop zat er een te lange periode waarvoor geen bewijs kon worden geleverd dat er een verband tussen verkoop en vervoer was.
Het eindoordeel van de rechtbank was dan ook dat de naheffingsaanslag gedeeltelijk moet worden verminderd. Ook kende de rechtbank de ondernemer een immateriële schadevergoeding toe vanwege overschrijding van de redelijke termijn.