Door het Fagoed-arrest is het mogelijk om onder omstandigheden een erfpachtfinanciering in de winstsfeer te behandelen alsof het een geïndexeerde geldlening is. Maar dat wil niet zeggen, zo oordeelt rechtbank Zeeland-West-Brabant, dat de erfpachtfinancieringen ook als schulden in box 3 in aanmerking kunnen worden genomen.
De activiteiten van een maatschap bestaan uit het exploiteren van een akkerbouwonderneming en het fokken en houden van rundvee. Een van de maten heeft in 2011 de eigendom van 11 kavels cultuurgrond overgedragen aan een NV. Daarbij heeft hij gelijktijdig een erfpachtrecht gevestigd voor 26 jaar. Ook heeft hij een kooprecht bedongen om aan de hand van een vooraf bepaalde koopprijsmethodiek de gronden terug te kopen. De overgedragen cultuurgronden worden door de maatschap in de onderneming gebruikt. De maat heeft na vervreemding van de cultuurgrond de volledige eigendom van die grond tegen de boekwaarde op de balans van de maatschap laten staan.
In 2015 draagt de maat opnieuw de eigendom van, in dit geval 4, kavels cultuurgrond over aan een NV onder gelijktijdige vestiging van een erfpachtrecht voor de duur van 26 jaar. Deze cultuurgronden worden door de maat in privé verpacht. De maat neemt in zijn aangifte IB/PVV voor het jaar 2017 de ontvangen koopsommen van de in 2011 en 2015 verkochte (bloot eigendom van de) cultuurgronden op in box 3 als schuld aan de NV. De inspecteur accepteert dat niet, wijkt af van de ingediende aangifte en corrigeert die zelfs.
Erfpachtfinancieringen om schulden mee af te betalen
Het is aan rechtbank Zeeland-West-Brabant om te bepalen of de erfpachtfinancieringen als schulden voor box 3 in aanmerking kunnen worden genomen. Het is tevens de vraag of de rechtbank compensatie moet bieden voor de heffing in box 3.
De rechtbank stelt dat de gronden die de maat in 2011 heeft vervreemd, gebruikt worden in de maatschap en daarom moeten worden geëtiketteerd als verplicht ondernemingsvermogen. De gronden die in 2015 zijn vervreemd worden in privé verpacht en behoren tot het box 3 vermogen.
De maat voert als argument op dat de erfpachtfinancieringen ten aanzien van zowel de 2011- als de 2015-gronden zijn aangegaan om schulden in box 3 mee af te betalen. De erfpachtfinancieringen zijn als het ware herfinanciering van schulden, en moeten daarom gelet op de bronnentheorie in aanmerking worden genomen als schulden in box 3. Volgens de inspecteur mag de erfpachtfinanciering van de 2011-gronden weliswaar op basis van goed koopmansgebruik in de winstsfeer worden verwerkt als fictieve lening, maar kwalificeert die financiering niet als schuld voor box 3. Ten aanzien van de 2015-gronden stelt de inspecteur dat in bezwaar reeds rekening is gehouden met de waarde van het erfpachtrecht, en de aanslag op dat punt daarom ook niet verder moet worden verlaagd.
Niet daadwerkelijk sprake van een geldlening
Het Fagoed-arrest van de Hoge Raad, waar de maat naar verwijst, biedt naar het oordeel van de rechtbank de mogelijkheid om onder omstandigheden een erfpachtfinanciering in de winstsfeer te behandelen als ware het een geïndexeerde geldlening. Dat de Hoge Raad de erfpachtfinanciering in het licht van goedkoopmansgebruik overeen vindt komen met de situatie dat een geïndexeerde geldlening is aangegaan, leidt echter niet tot de conclusie dat de erfpachtfinancieringen daadwerkelijk kwalificeren als geldlening. Om die reden kunnen de erfpachtfinancieringen niet als schulden in box 3 in aanmerking worden genomen.
Uit de in dit geval bedongen voorwaarden van de erfpachtfinancieringen blijkt volgens de rechtbank niet dat sprake is van ontstane schulden. Weliswaar is een terugkooprecht bedongen, maar van een verplichting tot terugbetaling is geen sprake. Er zijn daarom met het aangaan van de erfpachtfinancieringen geen schulden ontstaan die in box 3 in aanmerking kunnen worden genomen.
De maat voert voor de rechtbank aan dat de inspecteur aan hem onvoldoende op rechtsherstel gerichte compensatie heeft geboden ten aanzien van de heffing van inkomstenbelasting over de waarde van zijn vermogensbestanddelen in box 3. Volgens de maat dient, gelet op de essentie van het kerstarrest van de Hoge Raad, de heffing in box 3 gebaseerd te worden op een voordeel uit sparen en beleggen van nihil omdat in dat jaar zijn werkelijk behaalde rendement niet positief was.
De inspecteur vindt dat de heffing conform de Wet rechtsherstel box 3 is bepaald. Als de rechtbank uitgaat van het werkelijk behaalde rendement, dient ter bepaling van dat rendement naast de direct genoten inkomsten en gerealiseerde vermogensmutaties, ook met ongerealiseerde vermogensmutaties rekening te worden gehouden.
Ongerealiseerde vermogensresultaten blijven buiten beschouwing
De rechtbank stelt voorop dat de forfaitaire rendementsheffing zoals deze gold met ingang van 2017, leidt dit tot een schending van in artikel 1 EP EVRM in samenhang met artikel 14 EVRM, gewaarborgde rechten. De Hoge Raad biedt rechtsherstel door te bepalen dat alleen het werkelijk behaalde rendement in de heffing wordt betrokken.
De rechtbank vindt dat de maat heeft onderbouwd dat het werkelijk behaalde rendement op zijn tot box 3 behorende vermogensbestanddelen in 2017, ook zonder rekening te houden met de door hem gestelde schulden aan de NV negatief is. Hij is daarbij uitgegaan van zijn feitelijke inkomsten en uitgaven van en voor die vermogensbestanddelen. Anders dan de inspecteur betoogt, is de rechtbank van oordeel dat ongerealiseerde vermogensresultaten daarbij buiten beschouwing blijven.
De inspecteur is het wel eens met de maat dat bij het bepalen van het werkelijk behaalde rendement, de maat per saldo geen positief werkelijk rendement op de betreffende vermogensbestanddelen in 2017 heeft behaald. De op rechtsherstel gerichte compensatie bestaat er in dit geval uit , oordeelt de rechtbank, dat uitsluitend het werkelijk behaalde rendement in de heffing van box 3 wordt betrokken. Daarom stelt de rechtbank het belastbaar inkomen uit sparen en beleggen voor het jaar 2017 vast op nihil.