Een door het UWV ingeschakelde belastingadviseur concludeerde dat de fiscale schade van een onterecht ontslagen kandidaat gerechtsdeurwaarder door toepassing van de middelingsregeling volledig was gecompenseerd. De man was het daar niet mee eens en daarom lag bij de rechtbank Den Haag onlangs de vraag voor of hij alsnog recht had op een schadevergoeding.
Op 1 februari 2014 was de man in dienst getreden bij een deurwaarderskantoor als toegevoegd kandidaat gerechtsdeurwaarder. Op 18 mei 2015 werd hij door zijn werkgever op staande voet ontslagen. Zijn aanvraag voor een WW-uitkering werd daarna door het UWV afgewezen, omdat hij verwijtbaar werkloos zou zijn geworden. De rechtbank gaf de uitkeringsinstantie daarin gelijk, maar in hoger beroep kreeg hij op 8 juli 2019 alsnog gelijk bij het gerechtshof Den Haag.
Het ontslag werd nietig verklaard en er kwam een verklaring voor recht dat de arbeidsovereenkomst tot 14 juli 2015 was blijven bestaan. Met ingang van 14 juli 2015 kende het UWV de man alsnog een WW-uitkering toe. Na de maximale duur werd de WW-uitkering bij besluit van 20 augustus 2019 per 4 mei 2017 beëindigd. Er volgde een nabetaling van een WW-uitkering over de periode 14 juli 2015 t/m 31 mei 2017 van € 47.218,15 bruto, en een nabetaling van de wettelijke rente van € 3.137,73.
Schadevergoeding
Een verzoek om schadevergoeding werd door het UWV afgewezen. De man had verzocht tot vergoeding van immateriële schade, rente in verband met een lening en fiscale schade. Het UWV gaf bij de afwijzing aan dat het gaat om de vraag of de man belastingschade heeft geleden als gevolg van het feit dat aan hem in 2019 nabetalingen zijn gedaan, terwijl de nabetalingen formeel zien op de jaren 2015 tot en met 2019. Voor de beantwoording hiervan had het UWV advies gevraagd aan de onafhankelijk belastingadviseur K. Punt. Uit diens berekeningen en advies volgt dat de man geen fiscale schade heeft geleden en dat hij evenmin rentenadeel heeft geleden, aldus het UWV.
Schadebeperkingsplicht
Het beroep bij de rechtbank beperkt zich tot de door de man geclaimde belastingschade. Hij voert aan dat hij een middelingsverzoek bij de Belastingdienst heeft aangevraagd en daarmee zich heeft gehouden aan zijn schadebeperkingsplicht. Het restant van de betaalde inkomstenbelasting 2019 is de reële schade die hij heeft geleden en hiervoor heeft hij een claim ingediend. De toelichting van het UWV in het bestreden besluit komt volgens de man zo complex over dat er geen touw aan vast te knopen is.
Oordeel rechtbank
De rechtbank overweegt dat volgens vaste rechtspraak de bestuursrechter bij het beantwoorden van de vraag of er voldoende aanleiding bestaat om schadevergoeding toe te kennen, zoveel mogelijk aansluiting moet zoeken bij het civielrechtelijk schadevergoedingsrecht.
Specifiek voor de fiscale schade van de ontslagen kandidaat gerechtsdeurwaarder betekent dit dat de schade in beginsel bestaat uit het verschil tussen de volgens de wettelijke bepalingen verschuldigde respectievelijk in werkelijkheid geheven belasting en de belasting die hij verschuldigd zou zijn geweest, als de periodieke betalingen die het UWV aan hem verschuldigd was en de belastingheffing over die periodieke betalingen hadden plaatsgevonden in de jaren waarop de nabetaling betrekking heeft. Onderdeel van de schade is ook het verschil tussen de werkelijk door de man ontvangen toeslagen en de toeslagen waarop hij recht zou hebben gehad als de uitkeringen periodiek aan hem zouden zijn uitbetaald.
De door het UWV ingeschakelde belastingadviseur heeft in zijn rapport geconcludeerd dat de toegepaste en toegekende middelingsregeling de belastingschade van de man volledig heeft gecompenseerd. De belastingadviseur heeft aangegeven dat uit de aangifte blijkt dat hij over de jaren 2015 tot en met 2019 een bedrag van € 90.881,- aan inkomstenbelasting was verschuldigd en dat de man na herberekening in verband met de nabetaling een bedrag van € 91.860,- aan inkomstenbelasting moet betalen, zodat hij een belastingvoordeel heeft van € 979,-.
De rechtbank stelt vast de belastingadviseur conform voormelde jurisprudentie de vergelijking gemaakt tussen wat daadwerkelijk aan belasting is geheven en wat de man aan belasting schuldig zou zijn geweest als het goed was gegaan met de betaling van de WW-uitkering. Zij heeft geen reden om te twijfelen aan de juistheid van de berekening van deze adviseur. De door de ontslagen kandidaat gerechtsdeurwaarder gemaakte eigen gemaakte berekening, waarin hij concludeert tot een teruggave € 4.396,-, geeft de rechtbank geen reden om tot een andere conclusie te komen. De rechtbank constateert dat hij bij zijn berekening slechts de jaren 2017 tot en met 2019 in aanmerking heeft genomen, terwijl het gaat om de jaren 2015 tot en met 2019. Verder heeft de man bij zijn berekening ten onrechte het bedrag dat aan hem is nabetaald buiten beschouwing gelaten.
Het beroep is ongegrond.