Twee agrarische bedrijven die een gebroken boekjaar hanteren zijn met succes naar de rechter gestapt nadat de minister niet langer akkoord ging met de zogeheten 1/3 en 2/3 methodiek voor de berekening van de omzet bij een TVL-aanvraag. De minister stond deze methodiek in eerste instantie toe en paste deze veelvuldig toe, maar kwam daar later op terug. Het College van Beroep voor het bedrijfsleven concludeert nu dat het standpunt van de minister van EZK dat de methodiek niet past binnen de TVL, onjuist is.
Gebroken boekjaar gebruikelijk in agrarische sector
De kwestie was aangekaart door een vennootschap en een maatschap die actief zijn in de agrarische sector. Hun zaken werden door het College gevoegd behandeld. De bedrijven hebben een gebroken boekjaar, dat loopt van 1 mei t/m 30 april. Een gebroken boekjaar is in de agrarische sector gebruikelijk, omdat zo het seizoenspatroon beter gevolgd kan worden. Hierdoor zijn de resultaten van één seizoen ook inzichtelijk in één jaarrekening. Door dit gebroken boekjaar lopen in deze sector de aangiften omzetbelasting niet gelijk met de kalenderkwartalen.
TVL-aanvragen
In de TVL-aanvragen hebben de vennootschap en de maatschap ervoor gekozen om de overlappende btw-aangiften voor 1/3 en 2/3 toe te rekenen aan het kalenderkwartaal; de zogeheten 1/3 en 2/3 methodiek. Dat wil zeggen dat bij het bepalen van de omzet voor de referentieperiode van de vennootschap voor Q1 2019 1/3 van de omzet in de aangifte omzetbelasting aan de periode november 2018 tot en met januari 2019 en 2/3 van de omzet in de aangifte omzetbelasting aan de periode februari 2019-april 2019 is toegerekend. Voor de subsidieperiode Q1 2022 betreft dit 1/3 van de omzet in de aangifte omzetbelasting voor de periode november 2021 tot en met januari 2022 en 2/3 van de omzet in de aangifte omzetbelasting voor de periode februari 2022 tot en met april 2022. Bij de maatschap heeft de toerekening voor de referentieperiode Q3 2020 en de subsidieperiode Q3 2021 op dezelfde manier plaatsgevonden.
Wijziging minister
De minister stond deze methodiek in eerste instantie toe en paste deze veelvuldig toe. Bij de aanvraag van de vennootschap voor Q1 2022 en de vaststelling van de subsidie van de maatschap voor Q3 2021 heeft de minister deze methodiek echter niet meer willen toepassen. De minister stelt dat moet worden uitgegaan van de omzet in een kalenderkwartaal en heeft aan de hand van deze omzet geconcludeerd dat de vennootschap en de maatschap niet voldoen aan het vereiste van ten minste 30% omzetverlies.
Oordeel College
Naar het oordeel van het College past de door de vennootschap en maatschap voorgestane 1/3 en 2/3 methodiek echter wel degelijk binnen de TVL. Het College overweegt hiertoe het volgende.
In de TVL, hier respectievelijk in artikel 2.6.3, vijfde lid en in artikel 2.4.3, vijfde lid, wordt als omzet beschouwd het bedrag ten aanzien waarvan de getroffen MKB-onderneming aangifte doet voor de omzetbelasting, overeenkomstig het bepaalde bij en krachtens de Wet op de omzetbelasting 1968. In de aangehaalde artikelleden staat vervolgens dat ook als omzet wordt beschouwd omzet die niet in een aangifte omzetbelasting gerapporteerd wordt, maar op eenvoudige en duidelijke wijze blijkt uit de financiële administratie of uit een ander bewijsstuk van de getroffen MKB-onderneming.
Referentie- en subsidieomzet aan de hand van BTW-aangiften
Niet in geschil is dat de vennootschap en de maatschap hun gehele omzet opgeven in de aangiften voor de omzetbelasting. Deze aangiften omzetbelasting zien niet op kalenderkwartalen omdat er sprake is van een gebroken boekjaar. De vennootschap en de maatschap doen de aangiften over al hun omzet daarom in gebroken boekjaarkwartalen. Anders dan de minister meent, kunnen de referentie- en de subsidieomzet dan ook op eenvoudige wijze aan de hand van de aangiften omzetbelasting worden bepaald en is het niet nodig om de eigen administratie te bekijken. De aangifte omzetbelasting is immers leidend binnen de TVL. Alleen voor zover omzet niet in een aangifte omzetbelasting wordt gerapporteerd, wordt gekeken naar de eigen administratie van een onderneming. Dat is hier dus niet het geval. Bovendien wordt bij de 1/3 en 2/3 methodiek de omzet nog steeds bepaald aan de hand van omzet die valt toe te rekenen aan kwartalen. Alleen lopen deze gelet op het gebroken boekjaar niet gelijk met de kalenderkwartalen. Het College wijst er daarbij op dat de TVL weliswaar op grond van (in deze zaken) artikel 2.6.3, tweede lid en in artikel 2.4.3, tweede lid wordt berekend per kalenderkwartaal, maar de vijfde leden van deze artikelen niet bepalen dat het ook moet gaan over aangiften omzetbelasting die per kalenderkwartaal worden gedaan. In deze leden is enkel sprake van het doen van aangifte omzetbelasting. Tenslotte sluit het bepalen van omzet aan de hand van gebroken boekjaarkwartalen aan bij de wijze waarop de omzetberekening in de TVL voor de periodes juni tot en met september 2020 plaatsvond. Het College is dan ook van oordeel dat omzetbepaling aan de hand van de aangifte omzetbelasting in gebroken boekjaarkwartalen, past binnen de TVL.
Dit leidt tot de conclusie dat het standpunt van de minister dat de 1/3 en 2/3 methodiek niet past binnen de TVL, onjuist is.
College van Beroep voor het bedrijfsleven, ECLI:NL:CBB:2024:343