Een (buitenlandse) werknemer treedt op 26 april 2017 in dienst bij een werkgever. Hij woont vanaf januari 2016 met zijn gezin in Nederland in verband met een eerdere tewerkstelling bij een andere werkgever/inhoudingsplichtige. In een addendum op de arbeidsovereenkomst tussen de werknemer en zijn werkgever geven zij aan gebruik te willen maken van de 30%-regeling. Daarvoor dienen zij gezamenlijk een aanvraag in. De werkgever draagt over de tijdvakken februari 2021 tot en met juni 2022 op aangifte loonheffing af. Tegen de afdrachten maakt de werkgever bezwaar.
In het addendum is ook opgenomen dat de werkgever geen verlies vergoedt van de uitkering die voortvloeit uit de 30%-regeling tijdens de toekenningsperiode van de 30%-regeling. De uitkering wordt niet vergoed nadat de subsidieperiode is afgelopen. Ook wordt de uitkering niet vergoed als, als gevolg van wijzingen in de Nederlandse wetgeving, of op grond van rechtszaken, de toepassing van de 30%-regeling negatief wordt beïnvloed.
De inspecteur geeft met dagtekening van 31 juli 2017 een beschikking bewijsregel 30%-regeling af aan de werkgever. Hij houdt daarbij rekening met de eerdere tewerkstelling van de werknemer over de periode januari 2016 tot en met februari 2017. In de brief van de beschikking staat dat de werknemer in aanmerking komt voor de toepassing van de 30%-regeling voor ingekomen werknemers. De beschikking, zo schrijft de inspecteur, is afgegeven op grond van de in het verzoek verstrekte gegevens, en is geldig onder voorbehoud van wijziging in wet- en regelgeving.
Looptijd 30%-regel verkort van acht naar vijf jaar
In december 2018 stuurt de Belastingdienst aan alle betrokkenen een brief waarin zij meedeelt, dat het wetsvoorstel van het kabinet om per 1 januari 2019 de looptijd van de 30%-bewijsregel te verkorten van acht naar vijf jaar, is aangenomen en wat de gevolgen daarvan zijn voor de looptijd van de regeling. Voor werknemers die vanaf 1 januari 2019 gebruik willen maken van de 30%-regeling geldt een looptijd van 5 jaar. Voor werknemers die vóór 2019 al gebruikmaakten van de 30%-regeling geldt een overgangsregeling.
De nieuwe einddatum van de 30%-regeling voor bestaande gevallen hangt af van de einddatum op de beschikking van de werknemer. Als de einddatum van de beschikking valt in 2019 of 2020 wordt de nieuwe einddatum de datum van de (bestaande) beschikking. Als de einddatum van de beschikking valt in 2021,2022 of 2023 wordt 31 december 2020 de nieuwe einddatum. Als de einddatum van de beschikking valt in 2024 of later is de nieuwe einddatum de einddatum op de beschikking minus die jaar.
De inspecteur geeft als gevolg van deze wetswijziging geen nieuwe beschikking af waarop een gewijzigde einddatum is vermeld. Met ingang van 1 februari 2021 verantwoord de werkgever het volledige loon van de werknemer als brutoloon zonder toepassing van de 30%-regeling. Op de salarisstroken is de 30%-vergoeding steeds afzonderlijk vermeld. In geschil voor de rechtbank Noord-Holland is of de werkgever de juiste bedragen loonheffingen heeft ingehouden en afgedragen. Maar, belangrijker nog, of de beschikking nog steeds rechtsgeldig is en als zodanig kan worden toegepast zonder de inkorting van de looptijd van acht naar vijf jaren.
Overgangsregel van toepassing tot en met 31 december 2020
De 30%-regeling is opgenomen in artikel 31a van de Wet LB 1964. Vanaf 1 januari 2019 geldt dat vergoedingen van kosten en verstrekkingen van verblijf buiten het land van herkomst gedurende ten hoogste vijf jaar ten minste worden beschouwd als vergoeding voor extraterritoriale kosten tot ten hoogste 30% van het daarbij aan te wijzen gedeelte van het loon.
In een aanvullend artikel wordt een overgangsregel toegevoegd voor de werknemer die uiterlijk op 31 december 2018 een vergoeding genoot door de 30%-regel. Hierbij blijft bij de toepassing van artikel 31a, zevende lid, van de Wet op de loonbelasting 1964 de ingevolge die bepalingen geldende termijn van ten hoogste acht jaar, onderscheidenlijk ten hoogste tien jaar, van toepassing tot en met uiterlijk 31 december 2020.
De werkgever stelt dat de beschikking nog steeds rechtsgeldig is voor de betreffende tijdvakken en als zodanig kan worden toegepast zonder de inkorting van de looptijd van acht naar vijf jaar, omdat de beschikking niet (gedeeltelijk) is ingetrokken of gewijzigd. De rechtbank gaat daar niet in mee en overweegt dat er voor de inspecteur geen wettelijke bevoegdheid bestond om de 30%-beschikkingen in te trekken of te wijzigen. In de beschikking is immers ook nadrukkelijk vermeld dat de beschikking geldig is onder voorbehoud van wijziging in wet- en regelgeving. De inspecteur was dan ook niet bevoegd en gehouden de beschikking per 1 januari 2019 te wijzigen dan wel per 1 februari 2021 in te trekken.
Ook stelde de werkgever nog dat het de intentie van de wetgever moet zijn geweest dat de nog lopende beschikkingen zouden worden vervangen door nieuwe beschikkingen. Dan zou een betrokkene in de gelegenheid worden gesteld de juridische houdbaarheid in individuele gevallen (ten aanzien van de directe werking en het ontbreken van overgangsrecht) door de rechter te laten toetsen. De rechter oordeelt dat de werkgever de mogelijkheid van rechterlijke toetsing niet wordt onthouden.
Werkgever wordt niet financieel geraakt door verkorting looptijd
De rechtbank oordeelt dat er geen sprake is van strijd met het rechtszekerheidsbeginsel, het vertrouwensbeginsel, het materiële zorgvuldigheidsbeginsel en het evenredigheidsbeginsel, zoals de werkgever bepleit. Het gaat daarbij volgens de werkgever om het (nalaten van) handelen door de inspecteur en niet om dat van de wetgever. Daaruit trekt de rechtbank de conclusie dat de werkgever niet (langer) de wetswijziging zelf bestrijdt. De inspecteur heeft niet gehandeld in strijd met de door de werkgever aangevoerde algemene beginselen van behoorlijk bestuur.
Van disproportionaliteit is evenmin sprake, omdat de werkgever met de werknemer in het addendum op de arbeidsovereenkomst heeft afgesproken dat zij niet overgaat tot compensatie van enig verlies van voordelen die voortvloeien uit de 30%-regeling, als er wijzigingen in die regeling optreden als gevolg van wetswijzigingen of wijzigingen die gebaseerd zijn op rechtszaken. De werkgever wordt dan ook niet financieel geraakt door de verkorting van de looptijd.
Gelet op de genoemde argumenten komt de rechtbank niet toe aan de in geschil zijnde vraag of de werkgever de 30%-vergoeding heeft aangewezen als eindheffingsloon. De beroepen moeten ongegrond worden verklaard.
Rechtbank Noord-Holland, ECLI:NL:RBNHO:2024:5157