De verlaging werd opgelegd omdat de belastingadviseur volgens het UWV een benadelingshandeling in de zin van artikel 45, eerste lid, aanhef en onder j, van de ZW heeft gepleegd. Hij ging namelijk akkoord met de beëindiging van zijn dienstverband tijdens ziekte en deed daardoor onnodig een beroep op de ZW, stelde de uitkeringsinstantie.
UWV in hoger beroep
De rechtbank vond het juist dat het UWV een maatregel van 50% verlaging heeft toegepast, maar oordeelde dat een blijvende verlaging in strijd is met artikel 2, eerste lid, onder c en d, van het Maatregelenbesluit socialezekerheidswetten. Het UWV tekende daarop hoger beroep aan. De uitkeringsinstantie voert tegen de uitspraak aan dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat het opleggen van een maatregel, waarbij de verlaging van de ZW-uitkering blijvend is, niet juist is.
Blijvende verlaging terecht
De Raad komt tot het oordeel dat het hoger beroep slaagt. Anders dan de rechtbank, oordeelt de Raad dat het UWV terecht een maatregel van blijvende verlaging van de ZW-uitkering met 50% heeft opgelegd. Ter zitting van de rechtbank heeft het UWV gemotiveerd dat met toepassing van artikel 2, eerste lid, onder c, van het Maatregelenbesluit een blijvende verlaging van de ZW-uitkering met 50% passend is, juist omdat sprake is van een benadelingshandeling van de vierde categorie. Met deze maatregel blijft het UWV binnen de bandbreedte van artikel 2, eerste lid, onder c, van het Maatregelenbesluit en artikel 8, eerste lid, van de Beleidsregel. De Raad volgt dit.
Omdat het UWV evenwel pas ter zitting bij de rechtbank heeft gemotiveerd waarom de verlaging van de ZW-uitkering blijvend is, staat vast dat bestreden besluit 2 niet was voorzien van een deugdelijke motivering zoals artikel 7:12, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) vereist. De Raad zal de schending van artikel 7:12 van de Awb met toepassing van artikel 6:22 van de Awb passeren, omdat aannemelijk is dat betrokkene door deze schending niet is benadeeld. Ook als dit gebrek zich niet zou hebben voorgedaan, zou een besluit met gelijke uitkomst zijn genomen.
Geen dringende reden
De belastingadviseur heeft ter zitting van de Raad toegelicht dat hij in moeilijke persoonlijke omstandigheden verkeerde ten tijde van het ontslag en in de periode daarna. Deze omstandigheden leiden echter niet tot het oordeel dat sprake is van een dringende reden op grond waarvan het UWV geheel of gedeeltelijk van het opleggen van een maatregel had behoren af te zien, oordeelt de Raad. Het UWV heeft met deze omstandigheden in voldoende mate rekening gehouden door de verlaging van de ZW-uitkering te verminderen van 100% naar 50%.
Het hoger beroep slaagt en de aangevallen uitspraak moet worden vernietigd, voor zover aangevochten. Dit betekent dat de blijvende verlaging van de ZW-uitkering van de belastingadviseur met 50% in stand blijft.