Een stichting is in 2019 opgericht met als doel een zogeheten ‘bijna-thuis-huis’ te exploiteren en is geregistreerd als Algemeen nut beogende instelling (ANBI). De stichting is in 2021 begonnen met de werkzaamheden voor de bouw van een nieuwe accommodatie. Zodra het hospice gereed is, zal de stichting tegen vergoeding gestoffeerde en gemeubileerde gastenkamers ter beschikking stellen aan mensen met een levensverwachting van nog maximaal drie maanden bij wie genezing niet meer mogelijk is. De stichting heeft zelf geen medewerkers en zet vrijwilligers in die geen medische en verpleegkundige zorg verlenen aan de gasten.
In april 2022 dient de stichting de startersaangifte omzetbelasting in over het tijdvak 1 januari 2021 tot en met 31 december 2021. De stichting verzoekt om een teruggave omzetbelasting van een bedrag van € 4.247,-. Dit bedrag bestaat uit voorbelasting op betaalde voorbereidingskosten voor de toekomstige bouw en exploitatie van het hospice. De inspecteur wijst het teruggaveverzoek af. Hij stelt zich op het standpunt dat de door de stichting nog te verrichten prestaties volledig zijn vrijgesteld van de heffing van omzetbelasting.
Sprake van één samengestelde prestatie
In het bezwaar voor de rechtbank Zeeland-West-Brabant stelt de stichting dat de hoofdprestatie de tijdelijke verhuur van gastenkamers is als bedoeld in artikel 11, eerste lid, letter b, ten tweede, van de Wet OB, short stay verhuur, en dat de ondersteuning door vrijwilligers en coördinatoren bijkomstig van aard is. De hoofdprestatie, inclusief de bijkomstige dienstverlening, is op grond van artikel 9, tweede lid, letter a en Tabel I post b.11 van de Wet OB belast tegen 9% btw, volgens de stichting.
De inspecteur stelt dat sprake is van één samengestelde prestatie die zich het best laat duiden als zorg met verblijf, te vergelijken met de wijze waarop bijvoorbeeld het verblijf in een verzorgingstehuis wordt aangeboden. Het zwaartepunt van de prestatie ligt volgens hem bij het verlenen van zorg en ondersteuning. Het gaat volgens hem daarom niet om de verhuur van gastenkamers als bedoeld in artikel 11, eerste lid, letter b, ten tweede, van de Wet OB.
Op de zitting, zo overweegt de rechtbank, is namens de stichting aangegeven dat het doel van het hospice is de zorg voor de gasten in hun laatste levensfase te ondersteunen en de zorgtaken van de naaste familie te verlichten zodat zij tijd hebben om afscheid te nemen. Dit doel kan de stichting alleen bereiken door diverse vormen van zorg, zoals persoonlijke verzorging, emotionele ondersteuning, praktische zorg en palliatieve zorg, te (doen) verlenen.
Exploitatie hospice is meer dan short stay verhuur
De exploitatie van een hospice zoals dat van de stichting bestaat dus uit meer dan het tijdelijk verhuren van gastenkamers aan haar gasten. De terbeschikkingstelling van een kamer is een onderdeel van de door de stichting verrichte prestatie en niet het wezenlijke kenmerk daarvan.
De rechtbank oordeelt dat de wezenlijke kenmerken van de door de stichting verrichte prestatie bestaan uit het verlenen van zorg aan de gasten in bredere zin. Daarbij moet worden gedacht aan emotionele ondersteuning door vrijwilligers en het coördineren van de aan de gasten door derden te verlenen zorg in combinatie met tijdelijke huisvesting. Die prestatie die de stichting verricht is naar het oordeel van de rechtbank niet aan te merken als short stay verhuur.
De vrijstelling van artikel 11, eerste lid, letter c, van de Wet OB, waarop de inspecteur wijst betreft het verzorgen en het verplegen van in een inrichting opgenomen personen. Daarbij horen de handelingen die daarmee nauw samenhangen, waaronder begrepen het verstrekken van spijzen en dranken, geneesmiddelen en verbandmiddelen aan die personen. Op grond van artikel 132, eerste lid, letter b, van de btw-richtlijn is vrijgesteld de ziekenhuisverpleging en de medische verzorging en de handelingen die daarmee nauw samenhangen door ziekenhuizen, centra voor medische verzorging en diagnose en andere naar behoren erkende inrichtingen van dezelfde aard.
De inspecteur heeft bij de zitting gesteld dat de stichting zelf geen medische zorg verricht, maar dat zij wel zorg verricht bestaande uit het ontzorgen van en het verlenen van geestelijke bijstand aan de gasten en hun naasten. Nu is vastgesteld dat de stichting geen medische zorg verricht vallen de door haar verrichte prestaties niet onder de btw-vrijstelling.
Vertrouwens-en rechtzekerheidsbeginsel niet van toepassing
De stichting stelt met een beroep op het vertrouwensbeginsel en het rechtszekerheidsbeginsel dat de vrijstelling van artikel 11, lid 1, onderdeel f, van de Wet OB niet op haar van toepassing is. De stichting heeft geen verzoek gedaan om te worden erkend als instelling van sociale of culturele aard en de inspecteur heeft de stichting niet bij beschikking erkent als een instelling van sociale of culturele aard.
Naar het oordeel van de rechtbank is voor de toepassing van de vrijstelling omzetbelasting geen beschikking vereist. Aan het ontbreken van een dergelijke beschikking kon de stichting dus niet het vertrouwen ontlenen dat zij niet als instelling van sociale of culturele aard werd aangemerkt. De inspecteur heeft de verzochte teruggave van omzetbelasting terecht geweigerd.