In 2018 gaat een ambtenaar die dan werkzaam is voor de gemeente Leiden aan de slag als zelfstandige als hij merkt dat hij met een eigen bedrijf meer geld kan verdienen. Hij richt een eenmanszaak op en laat zich, vijf jaar lang, door diverse gemeenten inhuren voor werkzaamheden rondom bouwvergunningen. Hij geeft zijn inkomsten uit onderneming niet op bij de Belastingdienst en draagt ook niet de door hem ontvangen omzetbelasting af. De Belastingdienst schat het fiscale nadeel op ruim € 1.300.000,-.
Ondermijning belastingmoraal
De rechtbank Rotterdam is van oordeel dat de oud-ambtenaar zich vijf jaar lang schuldig heeft gemaakt aan belastingfraude en de Belastingdienst en de samenleving heeft benadeeld. Het algemeen vertrouwen in het belastingsysteem, waarbinnen sprake zou moeten zijn van eerlijke lastenverdeling, is door het handelen van de oud-ambtenaar geschaad. De handelingen dragen daarnaast bij aan het ondermijnen van de belastingmoraal. De handelingen van de oud-ambtenaar zijn, naar het oordeel van de rechtbank, louter ingegeven door hebzucht naar meer vermogen.
De oud-ambtenaar declareerde, terwijl het onderzoek in deze zaak tegen hem al liep, nog werkzaamheden die hij zou hebben verricht voor de gemeente Hilversum op dagen waarop hij in deze zaak vastzat op een politiebureau. Het is dus onmogelijk dat hij die gedeclareerde werkzaamheden heeft verricht. Hij maakte een prestatieverklaring onjuist op, waardoor via een digitaal systeem een factuur gericht aan de gemeente Hilversum werd opgemaakt. Daarmee heeft hij zich, naar het oordeel van de rechtbank, schuldig gemaakt aan valsheid in geschrifte.
Geen blijk van strafwaardig handelen
De oud-ambtenaar heeft zo misbruik gemaakt van het vertrouwen dat wordt en moet kunnen worden gesteld in de juistheid van de gegevens die ZZP’ers invoeren in het systeem waarmee zij hun gewerkte uren bij gemeenten declareren. De rechtbank oordeelt dat de oud-ambtenaar er geen blijk van heeft gegeven het schadelijke en strafwaardige van zijn handelen in te zien.
Gezien de ernst van de feiten, de periode waarover het strafrechtelijke handelen heeft plaatsgevonden en het hoge benadelingsbedrag, kan niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een gevangenisstraf. Bij de bepaling van de duur van de gevangenisstraf heeft de rechtbank gelet op straffen die in soortgelijke zaken plegen te worden opgelegd. De rechtbank zal een deel van de voorgenomen gevangenisstraf voorwaardelijk opleggen.
Anders dan de officier van justitie acht de rechtbank het opleggen van een geldboete niet van toegevoegde waarde gelet op de fiscale consequenties die de oud-ambtenaar naast dit strafproces al ondervindt van zijn handelen. Alles afwegend acht de rechtbank een gevangenisstraf van 24 maanden met aftrek van voorarrest, waarvan 12 maanden voorwaardelijk, passend en geboden.
Rechtbank Rotterdam, ECLI:NL:RBROT:2025:9699
