Ondanks een woonbestemming met vergunning geldt een nog niet tot appartementencomplex verbouwd kantoorgebouw nog niet als een woning. Dat staat in een uitspraak van Hof Arnhem-Leeuwarden.
Het juridisch eigendom werd door de voormalige eigenaar, een stichting, rechtstreeks geleverd aan belanghebbende. Op deze datum was de bestemming ten behoeve van de 29 te realiseren appartementen al gewijzigd naar wonen. Ook was een onherroepelijke omgevingsvergunning met woonbestemming afgegeven ten behoeve van de te realiseren 29 appartementen. Al bij de verkoop ging belanghebbende een aannemingsovereenkomst aan, waarin is afgesproken dat het pand, met uitzondering van de benedenverdieping, zou worden verbouwd tot 29 woonappartementen.
Overdrachtsbelasting
In geschil was daarna is welk tarief (2 of 6 procent) aan overdrachtsbelasting verschuldigd is over het deel van de koopsom (door belanghebbende gesteld op € 1.080.000) dat is toe te rekenen aan de 29 op het moment van de levering te realiseren woonappartementen. Belanghebbende is van mening dat het pand deels is aan te merken als ‘woningen’ als bedoeld in artikel 14, tweede lid, Wet op belastingen van rechtsverkeer (hierna: BRV), hetgeen de Inspecteur betwist.
Geen aanpassingen
Hof Arnhem-Leeuwarden oordeelt dat het pand voor de heffing van overdrachtsbelasting niet kan worden aangemerkt als een woning. Het hof overweegt daarbij dat vaststaat dat het pand oorspronkelijk als kantoorgebouw was gebouwd, en dat er op het moment van de verkrijging nog geen aanpassingen waren verricht aan het pand. Onder verwijzing naar de jurisprudentie van de Hoge Raad (24 februari 2017, nrs. 16/01734, 16/02257, 16/03768 en 16/04101, V-N 2017/13.17, V-N 2017/13.21.02, V-N 2017/13.21.03 en V-N 2017/13.21.04) merkt het hof nog op dat het pand ook de objectieve kenmerken van een kantoorgebouw had, en derhalve naar de aard niet bestemd was voor bewoning. Volgens het hof komt een onroerende zaak die geen woning is, maar wordt verbouwd tot woning, niet in aanmerking voor het verlaagde tarief van 2%.