Een zogenoemde ‘halal-lening’ mag gebruikelijk zijn in islamitische landen, hier is het financieel toezicht er niet happig op. Zeker niet als zaken worden gedaan met suspecte landen. Dat blijkt uit een uitspraak van het College van Beroep voor het bedrijfsleven van een registeraccountant die werkte voor twee van oorsprong Turkse broers en hun vennootschappen, allebei praktiserend moslim. (Zaaknummer 16/766)
Het Bureau Financieel Toezicht (BFT) komt langs voor een periodiek onderzoek naar de naleving van de Wet ter voorkoming van witwassen en het financieren van terrorisme (Wwft) en stuit op de klantdossiers die betrekking hebben op de broers, die geld hadden geleend naar islamitisch gebruik.
Wenkbrauwen omhoog
Het bureau vertrouwt de zaak niet helemaal; de wenkbrauwen gaan vooral omhoog bij een bedrag van €250.000 dat de broers via een tussenrekening van de bank hebben ontvangen uit het buitenland. De financiering kwam deels vermoedelijk uit Turkije en Oekraïne, landen die ten tijde van de transacties op de ‘high risk and non-cooperative jurisdictions’ lijst van de Financial Actions Task Force (FATF) stonden, en de leningen worden aangemerkt als ongebruikelijke transacties in de zin van artikel 16 van de Wwft.
Identiteit
De accountant had ze als zodanig niet gemeld bij FIU-NL. Voorafgaand aan de dienstverlening had de accountant de identiteit van de geldschieters niet geverifieerd. Hij had naar eigen zeggen de identiteit van een van de betrokkenen gecontroleerd aan de hand van een rijbewijs en bleek stukken te hebben geantedateerd. Een leningsovereenkomst zat niet in het dossier en er waren voor de lening geen zekerheden en geen afspraken voor het geval er niet terug betaald zou worden. De geldverstrekkers, die naar islamitische gewoonte geen rente mogen berekenen over de lening, lopen wel debiteuren- en valutarisico’s. De accountant wijst erop dat het een ‘halal-lening’ betreft; het vragen van rente op uitgeleend geld is ‘haram’, verboden. Daarom mijden moslims reguliere banken en leent men geld bij voorkeur in eigen kring, liefst familie. De familieband zélf geldt hierbij als beste garantie dat terugbetaald wordt.
Accountantskamer
De Accountantskamer, waar de klacht eerder voor kwam, had geoordeeld dat voor de jaarrekening van 2012 nog geen plicht bestond om de identiteit van de cliënten te verifiëren. De klacht dat de accountant niet professioneel en niet ‘eerlijk en oprecht’ heeft gehandeld door stukken te antedateren en te manipuleren om de identiteit van de broers te verifiëren werd gegrond verklaard en de accountant kreeg een waarschuwing. Het BFT ging in hoger beroep, van mening dat onvoldoende is onderzocht wat de herkomst is van het krediet en nog steeds van mening dat de accountant onvoldoende cliëntonderzoek deed. De 2,5 ton had hij moeten aanmerken als ongebruikelijke transacties. Ook liet hij na de identiteit na te trekken van de UBO’s van de broers voordat hij aan de slag ging.
Klantdossiers
Het BFT constateerde volgens het College van Beroep terecht dat de accountant in gebreke bleef door de identiteit van de UBO’s niet na te trekken. Hij had tenminste onderzoek moeten doen, en zou daar niks uit zijn gekomen, dan had dat in de klantdossiers moeten staan. De uitspraak van de Accountantskamer is vernietigd, de klacht deels gegrond verklaard en de accountant krijgt opnieuw een waarschuwing.