Een vof waarbij een van de vennoten uittreedt, maar een negatief aandeel heeft, kan de vordering die zo ontstaat aftrekken van de winst. Tot dat oordeel komt de Hoge Raad, die vindt dat zo’n vordering wezenlijk anders is dan een lening.
Een man is met zijn vrouw en vader vennoot van een vof. De vader treedt in 2008 uit; op dat moment heeft hij een negatief aandeel in het vermogen van € 116.603. Dat bedrag wordt omgezet in een vordering van de vof op de vader. De vordering loopt op tot € 123.830 in 2011. Dat jaar lost de vader na de verkoop van zijn huis de schuld af tot € 60.555. Dat bedrag is oninbaar.
Ondernemingsgebonden vordering
Er ontstaat een meningsverschil met de fiscus: mag de vof de restschuld afwaarderen tot nihil en ten laste brengen van de winst? Het gerechtshof oordeelt van niet. De vordering is voor de vof een aan haar onderneming gebonden vordering. De afwaardering van die vordering is van aftrek uitgesloten omdat de desbetreffende geldverstrekking moet worden aangemerkt als een onzakelijke lening, vindt het hof. Met het verstrekken van de lening aan de vader wordt een debiteurenrisico gelopen dat een onafhankelijke derde niet zou hebben genomen, maar dat is aanvaard vanwege de familierelatie met de vader.
Plicht aanzuiveren kapitaal is geen lening
De vof gaat in cassatie: de Hoge Raad vindt het oordeel van het hof dat er sprake is van een onzakelijke lening niet onbegrijpelijk. De onderlinge rechtsbetrekkingen tussen de vennoten in de vof berusten echter op zakelijke gronden. “Onder die omstandigheden vloeit een vordering uit hoofde van de verplichting van een uittredende vennoot tot aanzuivering van het negatieve kapitaal rechtstreeks voort uit de – zakelijke – vennootschappelijke verhoudingen. Een zodanige vordering kan niet worden gelijkgesteld aan een vordering uit hoofde van een geldverstrekking aan de uittredende vennoot.”Het vermogensverlies bij uittreding wordt dan ook niet veroorzaakt door het accepteren van een onzakelijk debiteurenrisico, vindt de Hoge Raad. “Voor zover de nominale waarde van die vordering op het moment van haar ontstaan haar waarde in het economische verkeer overtreft, komt dat verlies ten laste van de winst van de achterblijvende vennoten.”
Opnieuw beoordelen
Dat is echter niet van toepassing op een eventueel verder verlies dat door de achterblijvende vennoten ná het uittreden van de vader wordt geleden op de vordering, voegt het hoogste rechtscollege daaraan toe. “Met betrekking tot dat verlies kan de rechtspraak over onzakelijke leningen wel aan de orde komen.”
De Hoge Raad overweegt dat het gerechtshof zich van een onjuiste rechtsopvatting bedient als het ervan uitgaat dat het verlies niet aftrekbaar is op grond van de rechtspraak over onzakelijke leningen. “Indien in het oordeel van het hof besloten ligt dat een zodanig verlies wel aftrekbaar is maar zich in dit geval niet heeft voorgedaan, is dat oordeel, in het licht van hetgeen belanghebbende voor het hof heeft aangevoerd, onvoldoende gemotiveerd.”
De uitspraak van het hof wordt vernietigd: de zaak moet opnieuw worden behandeld.