Het Gerechtshof Den Haag verklaart het hoger beroep van een bv tegen de WOZ-waarde weliswaar ongegrond, maar bepaalt ook dat de heffingsambtenaar de niet-geanonimiseerde gegevens van de vergelijkingsobjecten had moeten verstrekken. De heffingsambtenaar heeft dit ten onrechte geweigerd. Hierin ziet het hof aanleiding de proceskosten van de beroeps- en hoger beroepsfase en de griffierechten aan de ondernemer te laten vergoeden.
De heffingsambtenaar heeft aan de op hem rustende bewijslast bij de WOZ-waardebepaling van het bedrijfspand van de ondernemer voldaan, oordeelt het hof. Daarnaast vroeg de ondernemer te oordelen over haar klacht dat de heffingsambtenaar in de bezwaarfase heeft geweigerd de huisnummers en huurovereenkomsten van de vergelijkingsobjecten te verstrekken. Daardoor kon ze naar eigen zeggen niet controleren of de vastgestelde waarde klopt en was ze genoodzaakt om in beroep te gaan om alsnog het benodigde inzicht te verkrijgen. Dat de heffingsambtenaar de huisnummers in de beroepsfase wel heeft verstrekt is volgens de ondernemer onvoldoende.
Privacy- en concurrentieoverwegingen
De heffingsambtenaar stelde bij het hof dat uit privacy- en concurrentieoverwegingen de huisnummers in de bezwaarfase niet zijn verstrekt. In de bezwaarfase zijn volgens de heffingsambtenaar evenwel voldoende gegevens verstrekt aan de hand waarvan de voor de huurwaardekapitalisatiemethode relevante waardebepalende factoren kunnen worden bepaald, te weten straatnamen, ingangsdata van de huurovereenkomsten, huurprijzen en oppervlakten van de vergelijkingsobjecten. Nu de huisnummers in de beroepsfase wel zijn verstrekt, is de ondernemer volgens de heffingsambtenaar niet onevenredig in haar processuele positie geschaad.
Niet-geanonimiseerd ter inzage
Het hof oordeelt daar anders over. ‘Belanghebbende heeft in haar bezwaarschrift verzocht om te worden gehoord. Zij heeft in het bezwaarschrift voorts verzocht om ter berekening van de kapitalisatiefactor ongeanonimiseerde gegevens met betrekking tot de vergelijkingsobjecten te verstrekken. Artikel 7:4, lid 2, Awb brengt mee dat de heffingsambtenaar alle op de zaak betrekking hebbende stukken voorafgaand aan het horen gedurende ten minste een week voor belanghebbende ter inzage moet leggen. Ingevolge artikel 7:4, lid 4, Awb kan belanghebbende tegen vergoeding van ten hoogste de kosten afschriften van de ter inzage verstrekte stukken verkrijgen. Aangezien tussen partijen – terecht – niet in geschil is dat de door belanghebbende gevraagde stukken tot de op de zaak betrekking hebbende stukken behoren, had de heffingsambtenaar deze ingevolge artikel 7:4, lid 2, Awb ter inzage moeten leggen, en indien de belanghebbende bij de inzage om afschriften daarvan had verzocht, haar die moeten verstrekken. Voor zover de heffingsambtenaar zich op het standpunt stelt dat het belang van derden een gewichtige reden vormt op basis waarvan geheimhouding is geboden, had hij een beroep moeten doen op artikel 7:4, lid 6, Awb en daarvan aan belanghebbende mededeling moeten doen. Het Hof komt tot de conclusie dat de heffingsambtenaar het verzoek van belanghebbende om ongeanonimiseerde gegevens van de vergelijkingsobjecten te verstrekken, niet had mogen weigeren.’