De uitkomst van de door een BTW-ondernemer ingevulde rekenmodule motorrijtuigenbelasting van de fiscus gaf concrete informatie waaruit zonder enige clausulering de hoogte van de belasting volgde. Daarom is naar het oordeel van de rechtbank Gelderland sprake van een concrete toezegging waar de ondernemer op mocht vertrouwen.
De BTW-ondernemer had een Ford Fiësta die in Frankrijk de kwalificatie N1 had gekregen, voor voertuigen bestemt voor het vervoer van goederen met een maximummassa van 3,5 ton. Bij inschrijving in Nederland in 2014 werd de kwalificatie van de voertuigcategorie overgenomen door de Rijksdienst voor het Wegverkeer (RDW) op het kentekenbewijs. Voorafgaand aan de aanschaf van de auto berekende de ondernemer met een rekenmodule op de site van de Belastingdienst haar motorrijtuigenbelasting. Daarbij vult ze overeenkomstig de toelichting op de site en vanwege de vermelding N1 op haar kentekencard in dat het om een bestelauto gaat. De rekenmodule gaf met deze ingevoerde gegevens aan dat de motorrijtuigenbelasting € 64 per tijdvak van drie maanden bedroeg, het verlaagde bedrag voor bestelauto’s. De Belastingdienst incasseert via automatische incasso echter een kwartaalbedrag van € 226, dat bij personenwagens hoort.
Controle
Bij een op 30 maart 2018 uitgevoerde controle door toezichthouders van de fiscus is vastgesteld dat de auto niet voldoet aan de in de Wet op de motorrijtuigenbelasting (de Wet MRB) gestelde inrichtingseisen voor een bestelauto. In plaats van een achterbank heeft de auto een grote vlakke laadruimte die met een gedeeltelijk tussenschot van de voorstoelen is gescheiden.
Laag tarief?
Bij de rechtbank Gelderland is in geding of het lagere tarief voor een bestelauto van een ondernemer van toepassing is. De rechter spreekt uit dat geen sprake is van een bestelauto en dus van het bestelautotarief. De ondernemer betoogt echter dat het lagere bestelautotarief in haar specifieke geval toch moet gelden. Bij de aanschaf van de auto is zij uitgegaan van het bedrag dat uit de rekenmodule naar voren kwam. In de rekenmodule moest ze het soort motorrijtuig invullen. Daarvoor verwees de rekenmodule naar de voertuigcategorie op de kentekencard. Bij categorie N1 diende de gebruiker ‘Bestelauto’ in te voeren. Uit de rekenmodule volgde een bedrag van € 64. De ondernemer was daarom van mening dat de fiscus gebonden is aan die uitkomst.
Vertrouwensbeginsel
Om op basis van het vertrouwensbeginsel toepassing van de wet achterwege te laten is vereist dat de ondernemer heeft vertrouwd op een concrete toezegging van het bestuursorgaan (verweerder) én dat deze toezegging niet zo duidelijk in strijd is met een juiste wetstoepassing, dat eiseres in redelijkheid niet op nakoming mocht rekenen (Hoge Raad 26 september 1976, ECLI:NL:HR:1979:AM4918). De rekenmodule stelde concrete vragen die de ondernemer op basis van haar kentekencard over de auto moest invullen, constateert de rechtbank.
‘Op deze manier heeft eiseres concrete informatie gegeven en daaruit volgde zonder enige clausulering de hoogte van de belasting. Daarom is naar het oordeel van de rechtbank sprake van een concrete toezegging. Nu verweerder zelf heeft verwezen naar de informatie van de RDW op de kentekencard (of naar de informatie op de website van de RDW als de gebruiker nog niet over de kentekencard beschikte) en deze informatie ook voor het rekenmodel is gebruikt, is deze toezegging ook, anders dan in de uitspraak van de Hoge Raad van 20 november 1996 (ECLI:NL:HR:1996:AA1771) toe te rekenen aan verweerder.
[…]
Voor het antwoord op de vraag of eiseres in dit geval vertrouwen heeft mogen ontlenen aan het rekenmodel is echter ook nog van belang of voor haar aanstonds duidelijk had moeten zijn dat de rekenmodule, met als input ‘bestelwagen’, niet klopte en dus in strijd was met de Wet MRB. Anders gezegd is de vraag dus of eiseres in dit geval door moest hebben dat haar Ford Fiësta duidelijk geen bestelauto volgens de inrichtingseisen kon zijn en zij dus redelijkerwijze niet op nakoming van het gegeven bedrag kon rekenen.
Hoewel de auto van eiseres van buitenaf niet op een bestelauto lijkt, is deze wel gebouwd en ingericht om goederen te vervoeren. In plaats van een achterbank heeft de auto een vergrote laadruimte en er is een (laag) tussenschot geplaatst tussen de laadruimte en de voorstoelen. Gelet hierop en in combinatie met het ontbreken van enige verwijzing naar de inrichtingseisen in de rekenmodule, is de rechtbank van oordeel dat voor eiseres niet aanstonds duidelijk hoefde te zijn dat het gegeven belastingbedrag in strijd was met de Wet MRB. Daarom is bij eiseres gerechtvaardigd het vertrouwen gewekt dat de per kwartaal verschuldigde motorrijtuigenbelasting € 64 bedraagt.’