Aan een RA die als eigenaar-bestuurder jarenlang fraudeerde met de belastingaangiften van zijn kozijnenfabriek is na een doorhaling van 10 jaar in 2017 nu een celstraf van 9 maanden opgelegd bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden. De voormalige accountant erkende eerder dat hij opzettelijk onjuiste BTW-aangiften heeft gedaan om de liquiditeit “binnen de club” te houden. Daarbij dacht hij naar eigen zeggen puur aan de continuïteit van de onderneming “omdat hij wel eens een keertje iets wilde hebben dat wel zou lukken”.
Uitspraak: ECLI:NL:GHARL:2020:7183
Boekenonderzoek
De Belastingdienst startte in 2014 een boekenonderzoek bij een holding waaronder onder meer een fabriek voor kunststof kozijnen en deuren viel. De RA was directeur van de holding. Het onderzoek werd ingesteld nadat verschillen waren ontdekt in de opgegeven omzet van een onderliggende BV die managementdiensten leverde aan de onder de holding vallende bedrijven. Het ging om verschillen tussen de aangifte vennootschapsbelasting en de aangifte omzetbelasting. De fiscus nam ook de aangiften omzetbelasting van alle holding-vennootschappen onder de loep.
Celstraf en doorhaling
Het boekenonderzoek leidde tot een strafrechtelijk onderzoek. De rechtbank veroordeelde de voormalige RA op basis daarvan begin 2017 tot een gevangenisstraf van twaalf maanden, waarvan drie voorwaardelijk. Het OM diende ook een tuchtklacht in. De inmiddels uitgeschreven accountant werd in die zaak door de Accountantskamer voor de maximale periode van tien jaar doorgehaald.
Belastingfraude, vervalste kilometeradministratie en factuur
De man rekende hoger beroep aan tegen de strafrechtelijke veroordeling, maar bereikt daar niet veel mee. In hoger beroep acht het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden bewezen dat de man zich van december 2012 tot en met juni 2015 schuldig heeft gemaakt aan een zestal misdrijven die alle tot doel hadden om financieel gewin te behalen. Zo heeft hij feitelijke leiding gegeven aan het doen van onjuiste aangiften voor de omzetbelasting, loonbelasting en premie volksverzekeringen door twee bedrijven waar hij mede-eigenaar van was. Voor een van de twee bedrijven heeft de voormalige RA een vervalste kilometeradministratie bij de belastingdienst ingediend die betrekking had op een periode van drie jaar. Ook staat volgens het Hof vast dat hij een factuur vervalste. Het benadelingsbedrag wordt door het hof begroot op rond de tweehonderdduizend euro.
Goede naam en aanzien beroepsgroep geschaad
Bij de strafbepaling houdt het Hof er niet alleen rekening mee dat de voormalige accountant op verschillende gebieden (OB, LB/PH) en over een langere periode valse aangiften heeft gedaan, maar ook dat hij dat deed terwijl hij is opgeleid tot- en jarenlang werkzaam is geweest als registeraccountant. De man was naar eigen zeggen gespecialiseerd op het gebied van accountancy, belastingadvies en consultancy. Dit maakt volgens het Hof ‘dat het bij herhaling doen van valse belastingaangiftes aan verdachte, die als registeraccountant niet alleen een voorbeeldfunctie had maar die met zijn handelen de goede naam en het aanzien van zijn hele beroepsgroep schade berokkent, zwaar wordt aangerekend.’
‘Onder druk gezet door collega met pistool’
De raadsman voerde nog aan dat de voormalige accountant moest worden ontslagen van alle rechtsvervolging omdat er sprake zou zijn van noodweerexces. Dat werd onderbouwd met de aangevoerde omstandigheid dat verdachte bang was voor de verantwoordelijke voor de acquisitie binnen een van de twee bedrijven, ‘die geld uit de onderneming verduisterde, die erg dominant was en die een pistool op zak had. [getuige 1] dwong verdachte investeringen te doen, aldus de raadsman.’
Geen noodweer(exces)
Een verdere argumentatie daarvan ontbreekt, constateert het Hof. ‘Gesteld noch gebleken is dat voor verdachte op enig moment sprake is geweest van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding waartegen verdediging van eigen of eens anders lijf, eerbaarheid of goed geboden was. Het bestaan van een dergelijke situatie is ook anderszins niet aannemelijk geworden. Een beroep op noodweer kan daarom niet slagen. Nu geen sprake is van een noodweersituatie is het beroep op noodweerexces hetzelfde lot beschoren.’