Als een verdachte bestuurder van een failliete vennootschap geen administratie heeft gevoerd kan daaruit niet zonder meer worden geconcludeerd dat de bestuurder daarmee de aanmerkelijke kans heeft doen ontstaan dat de rechten van de schuldeisers werden verkort en evenmin dat hij die kans bewust heeft aanvaard. Dat concludeert Advocaat Generaal (A-G) Bleichrodt. De strafzaak tegen de bestuurder – die als een soort katvanger leek op te treden bij een aannemingsbedrijf – zou daarom wat de A-G betreft op dat onderdeel moeten worden vernietigd en terugverwezen naar het gerechtshof Den Haag. Of de Hoge Raad het advies overneemt moet nog worden afgewacht.
Uitspraak: ECLI:NL:PHR:2021:568
De verdediging van de bestuurder voerde onder meer aan dat uit de gebezigde bewijsvoering niet (zonder meer) kan worden afgeleid dat de verdachte de administratie niet heeft bewaard en/of tevoorschijn gebracht ter bedrieglijke verkorting van de rechten van de schuldeisers van de rechtspersoon. De A-G meent dat het middel in zoverre slaagt. Daartoe wijst hij op het volgende.
Vijf mille ontvangen voor overname BV met schulden
In de zaak blijkt uit de bewijsmiddelen die het hof heeft gebruikt dat de verdachte per 8 mei 2012 de aandeelhouder en bestuurder van Aannemingsbedrijf [A] B.V. was. De verdachte heeft het bedrijf overgenomen in de wetenschap dat de onderneming schulden had. Hij heeft zich evenwel niet verdiept in de activiteiten en de bedrijfsvoering van de onderneming. Voor het overnemen van de B.V. heeft de verdachte € 5.000,00 ontvangen. Hij zou de sleutel van het bedrijfspand ontvangen op 14 mei 2012. De verdachte heeft voorafgaand aan de verkoop en levering geen (boeken)onderzoek gedaan, geen administratie ontvangen en nooit een sleutel van de bedrijfsruimte gekregen. Toen hij twee dagen na de levering van de aandelen het bedrijfspand bezocht, constateerde hij dat het pand leeg was. Hij heeft het er toen verder bij laten zitten. Op 12 juni 2012 is de B.V. failliet verklaard.
Overweging hof niet helder
Het hof heeft in de bestreden uitspraak een nadere bewijsoverweging aan het opzet van de verdachte gewijd. Het hof heeft daarbij in het bijzonder acht geslagen op de omstandigheid dat de verdachte voor het overnemen van de onderneming een bedrag van € 5.000,00 heeft ontvangen, terwijl de verdachte wist dat de onderneming schulden had en hij zich verder niet in de activiteiten en de bedrijfsvoering van de onderneming heeft verdiept. Uit deze omstandigheden leidt het hof af dat de verdachte bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard “dat binnen de onderneming – waarvoor de verdachte als bestuurder verantwoordelijk was – criminele activiteiten zouden worden ontplooid, waaronder de ten laste gelegde bedrieglijke bankbreuk.” De strekking van de overweging is niet helder, oordeelt de A-G. Welwillend gelezen, zou kunnen worden betoogd dat het hof tot uitdrukking heeft willen brengen dat de verdachte door de wijze waarop en omstandigheden waaronder hij de onderneming heeft overgenomen bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat hij bestuurder werd van een rechtspersoon die zich schuldig maakte aan criminele activiteiten, waaronder een vorm van (faillissements)fraude.
Handelwijze verdachte doet wenkbrauwen fronsen, maar onvoldoende bewijs
Ook in deze laatste zin begrepen, biedt de overweging echter geen inzicht waaruit het hof heeft afgeleid dat juist het ten laste van de verdachte bewezen verklaarde feit, te weten het vanaf 8 mei 2012 in strijd met de administratieve verplichtingen niet voeren en tevoorschijn brengen van de boeken en/of bescheiden en/of gegevensdragers, een aanmerkelijke kans op de verkorting van de rechten van schuldeisers heeft doen ontstaan en dat de verdachte zich daarvan bewust is geweest. De handelwijze van de verdachte doet zonder meer de wenkbrauwen fronsen, constateert de A-G. Uit de gebezigde bewijsmiddelen blijkt dat de verdachte op de hoogte was van de schulden van de door hem overgenomen B.V. en van de tekortkomingen in de administratie van deze B.V., terwijl ook de wijze van overname vragen oproept. Dat is echter wat de A-G betreft nog niet voldoende voor het bewijs van het ten laste gelegde. Uit de bewijsvoering kan niet zonder meer worden afgeleid dat de verdachte door het niet voeren van een administratie en tevoorschijn brengen van de boeken en/of bescheiden en/of gegevensdragers de aanmerkelijke kans heeft doen ontstaan dat de rechten van de schuldeisers werden verkort en evenmin dat de hij die kans bewust heeft aanvaard.
De bewezenverklaring is niet naar de eis van de wet voldoende met redenen omkleed. Voor zover het middel daarover klaagt, is het terecht voorgesteld, terwijl het voor het overige geen bespreking behoeft. Het middel slaagt.