De Belastingdienst heeft terecht vergrijpboetes opgelegd aan een belastingadviseur met een eigen eenmanszaak wegens het niet (volledig) in aanmerking nemen van de bijtelling wegens privégebruik, heeft de rechtbank Zeeland-West-Brabant geoordeeld. De wet biedt namelijk geen aanknopingspunten voor de door de belastingadviseur zelf gehanteerde ‘compensatie’, maar kent enkel een aantal specifieke percentages aan de hand waarvan de bijtelling moet worden berekend.
De man was voorheen in dienst bij een accountantskantoor en heeft inmiddels zijn eigen eenmanszaak in onder andere belastingadvies en staat zelfstandig ingeschreven bij het Register Belastingadviseurs. Daarnaast verricht hij diverse andere diensten in loondienst voor een stichting. IB-aangiften
Voor het jaar 2013 diende de man aangiften IB/PVV in. In beide aangiften werd voor het privégebruik auto een bedrag van € 1.360 aangegeven als resultaat uit overige werkzaamheden. Dit bedrag is als volgt berekend: € 27.206 x 10% gedeeld door twee. Dit laatste omdat het slechts de periode van 1 juli tot en met 31 december 2013 betreft. De man heeft hetzelfde bedrag, € 1.360, opgenomen als kosten bij resultaat uit overige werkzaamheden, waardoor per saldo geen bijtelling voor privégebruik heeft plaatsgehad in 2013. Voor het jaar 2014 heeft hij diverse aangiften IB/PVV ingediend. In geen van die aangiften heeft hij privégebruik auto aangegeven.
Vergrijpboetes en naheffingsaanslagen na boekenonderzoek
Na een boekenonderzoek in 2017 concludeerde de Belastingdienst dat de man ten onrechte geen winstcorrectie had aangebracht wegens privégebruik auto. Daarom werden vergrijpboetes en naheffingsaanslagen over de jaren 2013 tot en met 2015 opgelegd voor onder andere die winstcorrectie. De belastingadviseur spande een rechtszaak aan waarbij tussen hem en de fiscus in geschil was of de boetebeschikkingen terecht zijn opgelegd.
Rechtbank: belastingadviseur moet hebben geweten dat aangifte niet klopte
De rechtbank oordeelt hierover als volgt. De man heeft in zijn aangifte over het jaar 2013 (een deel van) het privégebruik auto aangegeven als resultaat uit overige werkzaamheden, namelijk € 27.206 (cataloguswaarde) x 10% gedeeld door 2. Dit betreft een deel van het daadwerkelijk aan te geven bedrag, nu hij in afwijking van het geldende wettelijke percentage van 20% is uitgegaan van een percentage van 10%. Uit de door de belastingadviseur gekozen wijze van verwerking van het privégebruik auto leidt de rechtbank af dat hij wel bekend was met de toepasselijke regels of in ieder geval wist dat er iets moest worden aangegeven. Dit heeft de man ter zitting ook niet ontkend, maar hij heeft aangegeven zelf geen ervaring te hebben met aangiften met daarin privégebruik auto. Gelet op de handelswijze van de belastingadviseur in zijn aangifte IB/PVV 2013 is het naar het oordeel van de rechtbank aannemelijk dat hij moet hebben geweten dat zijn aangifte op dit onderdeel onjuist was en dat hij willens en wetens de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat de aanslag tot een te laag bedrag zou worden vastgesteld.
Geen pleitbaar standpunt
Volgens de belastingadviseur dient een vergrijpboete achterwege te blijven omdat sprake is van een pleitbaar standpunt. Hiertoe stelt hij dat er geen sprake is van een bron van inkomen omdat de werkzaamheden waarvoor de auto is gebruikt niet in het economische verkeer hebben plaatsgevonden. De rechtbank volgt de belastingadviseur hierin niet. Uit de tot het geding behorende stukken volgt dat niet in geschil is dat sprake was van een bron van inkomen waar het privégebruik van de ter beschikking gestelde auto aan moest worden toegerekend. Dit volgt mede uit het gegeven dat de man in zijn aangifte IB/PVV 2013 zelf een (weliswaar te laag) bedrag als resultaat uit overige werkzaamheden heeft aangegeven wegens het privégebruik auto. Dat geen sprake zou zijn van een bron van inkomen acht de rechtbank in het licht van het hiervoor overwogene niet pleitbaar.
Compensatie privégebruik
Ter zitting heeft de belastingadviseur nog verklaard dat hij het privégebruik op deze manier heeft aangegeven om te voorkomen dat de fiscus later zou zeggen dat het privégebruik auto niet zou zijn aangegeven. Ook heeft hij een soort ‘compensatie’ willen toepassen omdat hij een deel van het jaar zijn eigen auto heeft gebruikt. Anders dan de belastingadviseur betoogt is de rechtbank van oordeel dat hierin geen pleitbaar standpunt aanwezig kan worden geacht dat aan het opleggen van een vergrijpboete in de weg staat. De wet biedt namelijk geen aanknopingspunten voor een dergelijke ‘compensatie’, maar kent enkel een aantal specifieke percentages aan de hand waarvan de bijtelling moet worden berekend. Het door de belastingadviseur gehanteerde percentage behoort hier niet toe. Evenmin heeft de man gebruik gemaakt van de mogelijkheid om aan de hand van een sluitende kilometeradministratie aan te tonen dat de auto gedurende het kalenderjaar voor minder dan 500 kilometer voor privédoeleinden is gebruikt. Ook is niet gebleken van een eigen bijdrage. De rechtbank is dan ook van oordeel dat de belastingadviseur ten tijde van het doen van aangifte – naar objectieve maatstaven gemeten – redelijkerwijs niet kon en mocht menen dat de door hem bepleite uitleg en daarmee de door hem gedane aangifte juist was. Ook me betrekking tot de jaren 2014 en 2015 is volgens de rechter geen sprake van een pleitbaar standpunt.
Matiging boetes
De boete over 2013 wordt wel gematigd. Als grondslag voor de boete is de fiscus namelijk uitgegaan van een niet aangegeven bijtelling van € 2.720, waarover per saldo een boete is opgelegd van € 500. Omdat de man in zijn aangifte IB/PVV 2013 een bedrag van € 1.360 heeft aangegeven, in plaats van € 2.720, is de Belastingdienst van een te hoge grondslag uitgegaan. Hieraan doet niet af dat de man het bedrag van € 1.360 in diezelfde aangifte als vrijwilligersvergoeding in mindering heeft gebracht op zijn resultaat uit overige werkzaamheden, waardoor per saldo geen bijtelling in aanmerking is genomen. De fiscus heeft namelijk gesteld noch aannemelijk gemaakt dat de geclaimde aftrek van de vrijwilligersvergoeding onjuist was. Gelet op het voorgaande acht de rechtbank een boete van € 250 in plaats van € 500 passend en geboden.
Ook de duur van de procedures is voor de rechtbank aanleiding tot ambtshalve matiging van de boetes, omdat sprake is van overschrijding van de redelijke termijn voor de behandeling van de zaken in eerste feitelijke instantie. De rechtbank matigt de boete over 2013, 2014 en 2015 met 15% tot € 212, € 850 en € 850. Ook heeft hij recht op een immateriële schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn van € 1.500.