Een AA handelde te kwader trouw door het in aftrek brengen van een aanzienlijk hogere eigenwoningrente in twee IB-aangiften dan hij met bewijs aannemelijk kon maken, heeft het gerechtshof Den Haag geoordeeld. De Belastingdienst legde dan ook terecht navorderingsaanslagen op.
De AA werd vorig jaar veroordeeld door de rechtbank Den Haag, die oordeelde dat er terecht navorderingsaanslagen IB/PVV over 2014 en 2015 zijn opgelegd. De accountant kon de onterecht in aftrek gebrachte rente (€ 29.409 in 2014 en € 29.868 in 2015) op geen enkele manier onderbouwen.
Hoger beroep
Toch ging hij in hoger beroep. Daar bestreed hij dat hij bij het indienen van de aangiften IB/PVV voor de jaren 2014 en 2015 te kwader trouw was. Voor de jaren 2016 en 2017 was in geschil of de AA recht heeft op een hogere aftrek eigenwoningrente dan al in aftrek was toegestaan. Ook was in geschil of sprake is van een schending van het vertrouwensbeginsel voor de jaren 2016 en 2017. Bij dat laatste geschilpunt voerde de accountant aan dat hij aan het jarenlang volgen van zijn aangiften op het punt van de in aftrek gebrachte eigenwoningrente het in rechte te beschermen vertrouwen heeft ontleend dat dit ook voor 2016 en 2017 gebeurt.
Oordeel hof
Het hof stelt echter op alle onderdelen de Belastingdienst in het gelijk. Daarbij wordt onder meer overwogen dat een redelijke verdeling van de bewijslast met zich meebrengt dat de AA, die een aftrekpost claimt, aannemelijk maakt dat de in de aangiften IB/PVV in aftrek gebrachte eigenwoningrente, voor zover deze niet al door de fiscus in aftrek is toegelaten, is betaald en rente betreft van schulden die zijn aangegaan tot verwerving, verbetering en onderhoud van de eigen woning. De AA heeft aangegeven niet meer over stukken te beschikken om aan zijn bewijslast te voldoen, omdat hij in de veronderstelling verkeerde dat hij niet de plicht heeft om dergelijke stukken in zijn administratie te bewaren. Deze omstandigheid ontslaat hem echter niet van zijn bewijslast en komt voor zijn rekening, oordeelt het hof. Omdat de accountant ook anderszins niet aannemelijk heeft gemaakt dat de in aftrek gebrachte rente – voor zover deze door de fiscus niet in aftrek is toegestaan – is betaald en ziet op een schuld die is aangegaan tot verwerving, verbetering of onderhoud van de eigen woning, moet worden geoordeeld dat de Belastingdienst de in geschil zijnde eigenwoningrente terecht heeft gecorrigeerd.
Kwade trouw
Bij zijn aangiften over de jaren 2014 en 2015 was de accountant bovendien te kwader trouw, oordeelt het hof. De Belastingdienst heeft aannemelijk gemaakt dat de AA door het in de aangiften IB/PVV voor de jaren 2014 en 2015 in aftrek brengen van een aanzienlijk hogere eigenwoningrente dan hij met bewijs aannemelijk kon maken, zich willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat te weinig belasting wordt geheven en die kans ook bewust heeft aanvaard, zodat moet worden geoordeeld dat hij ten tijde van het doen van die aangiften te kwader trouw heeft gehandeld. De accountant heeft immers aanzienlijke bedragen aan eigenwoningrente in aftrek gebracht zonder dat hij daarvan ook maar enig bewijsstuk kon tonen, terwijl hij als beroepsmatig werkzaam Accountant-Administratieconsulent, die jaarlijks circa 400 IB-aangiften voor cliënten indient, wist of althans moest weten dat (jaren na het indienen van de aangifte nog) bewijs kan worden verlangd van de daarin in aftrek gebrachte bedragen. De navorderingsaanslagen 2014 en 2015 zijn gelet op het voorgaande wat het hof betreft terecht opgelegd.
Vertrouwensbeginsel
Ook het beroep van de accountant op het vertrouwensbeginsel faalt. Voor een in rechte te beschermen vertrouwen is meer vereist dan de enkele omstandigheid dat de fiscus gedurende een aantal jaren bij het vaststellen van de aanslag op een bepaald punt de aangifte heeft gevolgd. De gerechtvaardigdheid van het vertrouwen hangt af van de waardering van – in onderlinge samenhang te beoordelen – omstandigheden die bij de belastingplichtige de indruk hebben kunnen wekken dat een door de fiscus gedurende een aantal jaren gevolgde gedragslijn berust op een weloverwogen standpuntbepaling (vgl. HR 13 december 1989, ECLI:NL:HR:1989:ZC4179, BNB 1990/119). Dat bij het telkenjare volgen van de aangiften sprake is van een weloverwogen standpuntbepaling van de fiscus op het punt van de aftrek van eigenwoningrente is gesteld noch gebleken, oordeelt het hof.
Accountant sjoemelde jarenlang met hypotheekrenteaftrek, navorderingsaanslagen terecht