Tweede Kamerleden Maatoug, Van der Lee (beiden GroenLinks) en Nijboer (PvdA) hebben een initiatiefvoorstel ingediend waarmee wordt beoogd om enkele knelpunten in de fiscale behandeling van aanmerkelijk belang weg te nemen. Het gaat om aanpassingen van de gebruikelijk-loonregeling en de doelmatigheidsmarge, de doorschuifregeling, de bedrijfsopvolgingsregeling (BOR) en het belastingtarief voor Box 2. De initiatiefwet gaat nu eerst naar de Raad van State voor advies.
Hoofdlijnen wetsvoorstel
Het wetsvoorstel bestaat uit een combinatie van zes voorstellen. In de memorie van toelichting schrijven de initiatiefnemers:
Afschaffen doelmatigheidsmarge
Het wetsvoorstel voorziet in het afschaffen van de doelmatigheidsmarge van 25%. De gebruikelijkloonregeling wordt verder niet aangepast. Het minimumloon van de dga wordt na invoering van deze maatregel daarom vastgesteld op het hoogste van de volgende bedragen:
- minimaal 100% van de meest vergelijkbare dienstbetrekking;
- het hoogste loon van de overige werknemers van de vennootschap;
- € 48.000.[1]
Uiteraard blijft het voor dga’s mogelijk om zichzelf een hoger loon dan dit minimum uit te keren.
Afschaffen DSR in de ab-sfeer voor schenking en vererving
De DSR in de inkomstenbelasting voor vererving en schenking van aanmerkelijk belang wordt door dit wetsvoorstel afgeschaft. Volgens de huidige regeling kan – onder voorwaarden – de verkrijgingsprijs van een ab-pakket voor de ontvanger op dezelfde hoogte worden vastgesteld als de verkrijgingsprijs van degene van wie het pakket wordt ontvangen. Dat betekent dat er op het moment van overdracht geen sprake is van een vervreemdingsvoordeel door waardestijging van het ab-pakket, en dus ook geen grondslag voor het belasten van die waardestijging.
Als gevolg van deze maatregel wordt zowel bij vererving als bij schenking van een ab-pakket een overdrachtsprijs vastgesteld op basis van de waarde van het pakket op het moment van overdracht. Het verschil tussen de overdrachtsprijs en de verkrijgingsprijs van de schenker of degene van wie geërfd wordt, wordt na implementatie van dit wetsvoorstel aangemerkt als vervreemdingsvoordeel en dus als inkomen uit aanmerkelijk belang voor de erflater of schenker van het pakket. Deze inkomsten worden als zodanig belast in box 2 van de inkomstenbelasting.
Aanpassen tarief box 2
Dit wetsvoorstel voorziet in een verlaging van het basistarief in box 2 van 26,9% naar 26% en gaat gelden voor inkomsten uit aanmerkelijk belang tot € 60.000. Daarnaast wordt een tweede schijf geïntroduceerd voor alle inkomsten boven € 60.000, met een tarief van 40,59%. In combinatie met de vennootschapsbelasting sluiten deze tarieven aan op de tarieven in box 1, zoals te zien in de tabel hieronder.[2] Hierdoor wordt het globale evenwicht in het boxenstelsel grotendeels hersteld, waardoor belastingarbitrage zal afnemen.
Door twee schijven in te voeren en een toptarief te introduceren verdwijnt de prikkel om een groter deel van het inkomen als kapitaalinkomen te classificeren en inkomen te verschuiven van box 1 naar box 2. Door het hogere tarief neemt ook de prikkel om vermogen te verschuiven van box 3 naar box 2 af. Daarnaast zorgt de tariefopstap voor een prikkel om in ieder geval een deel van de winst jaarlijks uit te keren, in plaats van alle winst in de vennootschap te behouden.
De grens van de hier voorgestelde lage tariefschijf wordt met dit wetsvoorstel jaarlijks geïndexeerd met 75% van de mutatie zoals berekend op basis van de tabelcorrectiefactor uit de Wet inkomstenbelasting 2001. Deze indexatiemethodiek sluit aan bij de methodiek die gebruikt wordt voor box 1, waardoor de schijfgrens overeen blijft komen met die in box 1. Dit wetsvoorstel gaat verder niet over welke indexatiemethodiek in het algemeen wenselijk is, maar de initiatiefnemers achten het van belang om te voorkomen dat opnieuw verschil ontstaat tussen de belastingdruk in box 1 en in box 2. Daarvoor is noodzakelijk dat de schijfgrenzen hetzelfde blijven; het is daarom wenselijk dat in box 2 dezelfde indexatiemethodiek wordt gehanteerd als in box 1.
Verhuurd vastgoed standaard aanmerken als beleggingsvermogen voor de BOR en DSR
Om de BOR beter aan te laten sluiten op de doelstelling van de regeling wordt hier voorgesteld om verhuurd vastgoed aan te merken als beleggingsvermogen, waardoor het niet in aanmerking komt voor de BOR. Bij verhuurd vastgoed bestaat niet het risico dat een belastingclaim leidt tot liquidatie met als welvaartsverlies als gevolg. De belastingclaim kan hier immers niet leiden tot het staken van productieve werkzaamheden (hoogstens kan het leiden tot verkoop van het verhuurde vastgoed). Tegelijkertijd kan vastgoed wel gebruikt worden als belegging. Aangezien het niet de bedoeling is dat de BOR benut wordt om erf- en schenkbelasting te ontwijken, zonder bedrijfseconomische noodzaak, is het logisch verhuurd vastgoed aan te merken als beleggingsvermogen, en dus niet als ondernemingsvermogen. De vrijstelling vanuit de BOR is alleen van toepassing op ondernemingsvermogen, omdat de regeling gericht is op reële bedrijfsovernames. Het onderscheid tussen ondernemingsvermogen en beleggingsvermogen is in de praktijk lastig te maken. De hier voorgestelde maatregel vereenvoudigt dit doordat wettelijk vastgelegd wordt dat verhuurd vastgoed altijd beleggingsvermogen is. Daardoor komt verhuurd vastgoed niet meer in aanmerking voor de BOR en moet bij erfenissen en schenkingen ervan altijd erf- en schenkbelasting betaald worden.
Kleine ab-pakketten uitzonderen van de BOR
Door hogere eisen te stellen aan ab-pakketten om in aanmerking te komen voor de BOR kan de groep die in aanmerking komt verkleind worden en de regeling meer toegespitst op de oorspronkelijke doelgroep. Dit wetsvoorstel voorziet daarin door de groep die in aanmerking komt af te bakenen tot houders van gewone aandelen, en het minimumaandeel te verhogen naar 25% van die aandelen. De BOR kan op dit moment nog gebruikt worden door ontvangers van uiteenlopende ab-pakketten van minimaal 5% van een specifiek soort aandelen. Het daadwerkelijke belang in het ondernemingsvermogen kan daardoor minder dan 1% bedragen. Deze maatregel houdt in dat alleen ab- pakketten met een omvang van minimaal 25% van de gewone aandelen in aanmerking komen voor de BOR.
Verlagen vrijstelling BOR
Deze maatregel draait de verschillende onnodige verruimingen van de BOR in de afgelopen twee decennia terug door het percentage van de vrijstelling te verlagen naar 25%. De huidige vrijstelling is 100% van de waarde going concern tot ruim € 1 miljoen, en 83% van de rest van het ondernemingsvermogen, of 100% van de liquidatiewaarde als die hoger is dan de waarde going concern. Deze maatregel versimpelt de regeling door één percentage toe te passen voor de gehele vrijstelling. Daarnaast wordt de totale vrijstelling gemaximeerd op € 1 miljoen aan ondernemingsvermogen, ook voor bedrijven met een waarde van meer dan € 4 miljoen. Twee rekenvoorbeelden: bij een ab-pakket met een ondernemingsvermogen van € 500.000 bedraagt de vrijstelling 25% van het totale pakket, dus € 125.000. Bij een pakket van € 10 miljoen komt 25% van de totale waarde boven de aftoppingsgrens uit, dus komt de vrijstelling uit op het maximum van € 1 miljoen. De vrijstelling van 100% voor het verschil tussen de waarde going concern en de liquidatiewaarde blijft bestaan. Daarnaast blijft uitstel van betaling op basis van de Invorderingswet 1990 mogelijk. De overige voorwaarden voor een beroep op de BOR blijven gelijk.
[1] € 48.000 is het bedrag voor 2022; in 2021 was dat € 47.000 en in 2020 € 46.000.
[2] Gebaseerd op het lage vpb-tarief van 15%. Over een winst van € 69.399 wordt 15% vennootschapsbelasting betaald; over de resterende € 58.989 wordt 25,96% inkomstenbelasting betaald. Over € 69.399 wordt daardoor totaal €25.723,43 belasting betaald, wat neerkomt op 37,07%. De tweede schijf werkt hetzelfde.