Een inmiddels in het buitenland woonachtige gepensioneerde accountant verkocht in 2012 een stuk grond in Nederland, maar deed als buitenlands belastingplichtige geen aangifte ib/pvv. De vergrijpboete van € 12.500 die de fiscus oplegde vond hij niet terecht: er was geen sprake van opzet of grove schuld en hij was te goeder trouw. De rechtbank Noord-Holland is het daar niet mee eens en oordeelt dat de Belastingdienst overtuigend heeft aangetoond dat het aan de grove schuld van de voormalige AA is te wijten dat er aanvankelijk te weinig belasting is geheven. Wel vormt de duur van de procedure voor de rechtbank aanleiding tot ambtshalve matiging van de boete tot € 10.602.
Gestopt met accountantskantoor
De man was adviseur en accountant-administratieconsulent in Nederland en heeft de opleidingen SPD 1 en SPD 2 afgerond. Hij had een eenmanszaak in Nederland en werkte vanaf de jaren ‘70 samen met zijn huidige gemachtigde. De eenmanszaak is in 1980 omgezet naar een BV. Omstreeks 2001 is de AA gestopt met zijn werkzaamheden bij het accountantskantoor en in 2006 heeft hij zijn aandelen in de BV verkocht.
Grondverkoop en boekenonderzoek
Sinds 2006 is hij in het buitenland woonachtig. In 2012 verrichtte de voormalige AA geen werkzaamheden in Nederland en was hij buitenlands belastingplichtige voor de inkomstenbelasting. Sinds 2 mei 1973 had hij een stuk grond van 5.68 hectare in bezit. In 2013 vroeg de man een omzetbelastingnummer aan in verband met de verkoop van een deel van de grond. Voor de jaren 2006 tot en met 2008 en 2013 heeft hij aangiften ib/pvv ingediend. In deze aangiften ib/pvv heeft de man de waarde van de grond in box 3 opgenomen. Over de jaren 2009 tot en met 2012 heeft hij geen aangifte ib/pvv ingediend, maar zogenoemde NINBI-formulieren (‘niet in Nederland belastbaar inkomen’) ontvangen en ingediend voor de opgave van zijn wereldinkomen.
In 2017 kondigde de Belastingdienst een boekenonderzoek aan, waarna voor het jaar 2012 een navorderingsaanslag ib/pvv werd opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 131.922 Ook werd een boete van € 40.000 opgelegd en bij beschikking € 6.927 belastingrente in rekening gebracht.
Rechtszaak: sprake van grove schuld?
De man vecht daarop de boete en de rente aan bij de rechtbank Noord-Holland. Ter onderbouwing voert hij aan dat geen sprake is van opzet of grove schuld aan zijn zijde en dat hij te goeder trouw was. Daarnaast voert hij aan dat hij geen uitnodiging tot het doen van aangifte en geen aanmaning voor het onderhavige belastingjaar heeft ontvangen.
De rechtbank overweegt met betrekking tot de vraag of er sprake is van grove schuld het volgende. Tussen partijen is niet in geschil dat de voormalige AA gehouden was aangifte ib/pvv te doen voor het jaar 2012, maar dit heeft nagelaten. Evenmin is in geschil dat dit erin heeft geresulteerd dat aanvankelijk te weinig belasting is geheven. De vraag die de rechtbank moet beantwoorden is of deze uitkomst is te wijten aan grove schuld van de man. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de fiscus dit laatste overtuigend aangetoond. De man bezat als inwoner van een buitenland een waardevolle onroerende zaak in Nederland. Onder die omstandigheden hield de gewone door de voormalige AA te betrachten zorgvuldigheid mede in dat hij de fiscale behandeling van zijn eigendom in Nederland onderzocht of liet onderzoeken, ook als hij geen uitnodiging tot het doen van aangifte ontving. Aangenomen dat hij onwetend was van de verplichting om aangifte te doen, zoals hij zelf heeft gesteld, kan het – behoudens aanwijzingen voor het tegendeel, waarvan de rechtbank niet is gebleken – niet anders dan dat de man de voor hem geboden zorgvuldigheid heeft verwaarloosd. Dit klemt te meer, nu hij beschikte over uitgebreide scholing en ervaring op het gebied van de financiële administratie en in de eerste jaren na zijn emigratie (de inkomsten uit) de onroerende zaak in Nederland wel heeft aangegeven voor de ib/pvv, ook al was hij daartoe niet uitgenodigd. Onder die omstandigheden mocht juist van de voormalige AA oplettendheid worden verwacht, zodat het gebrek daaraan hem ernstig kan worden aangerekend en in laakbaarheid grenst aan opzet. De boete is derhalve terecht opgelegd, oordeelt de rechtbank.
Matiging boete
De duur van de procedure vormt voor de rechtbank aanleiding tot ambtshalve matiging van de boete, omdat sprake is van overschrijding van de redelijke termijn voor de behandeling van de zaak. De redelijke termijn is aangevangen met datum van de (mondelinge) aankondiging van de vergrijpboete, te weten 17 november 2017. De rechtbank doet uitspraak op 9 juni 2022. Sinds de aankondiging van de boetes zijn derhalve afgerond vier jaren en zeven maanden verstreken. De rechtbank stelt vast dat hiermee de redelijke termijn van twee jaar is overschreden met meer dan twee jaar (vergelijk Hoge Raad 22 april 2005, ECLI:NL:HR:2005:AO9006). De rechtbank ziet geen reden om een deel van de overschrijding aan voormalige AA toe te rekenen of om de tweejaarstermijn op grond van bijzondere omstandigheden te verkorten dan wel te verlengen. Gelet hierop dient de boete worden gematigd met 20% (zie Hof Amsterdam 2 juli 2009, ECLI:NL:GHAMS:2009:BJ1298). Aangezien de fiscus de boete reeds heeft verminderd met € 752,50 wegens het tijdsverloop, zal de rechtbank de boete verminderen met € 13.252,50 * 20% – € 752,50 = € 1.898.