
Een cao-bepaling die inhoudt dat een uitzendovereenkomst zonder meer eindigt in geval van ziekte van de uitzendkracht is niet rechtsgeldig, heeft de Hoge Raad vrijdag geoordeeld. De hoogste rechtsinstantie spreekt uit dat in zo’n situatie de uitzendovereenkomst alleen kan eindigen als de inlener daadwerkelijk een verzoek doet tot beëindiging van de terbeschikkingstelling van de uitzendkracht.
Uitzendbureau en werknemer
Tijdens werkzaamheden in het bedrijf van de inlener is een werknemer in dienst van een uitzendbureau door een arbeidsongeval tijdelijk arbeidsongeschikt geraakt. In de toepasselijke cao staat dat de uitzendovereenkomst eindigt doordat de inlener om welke reden dan ook de uitzendkracht niet langer wil of kan inlenen. In geval van ziekte of ongeval van de uitzendkracht wordt de terbeschikkingstelling direct na de ziekmelding geacht met onmiddellijke ingang te zijn beëindigd op verzoek van de inlener, aldus de cao.
Doorbetaling gevorderd
De werknemer is het hiermee niet eens en vordert doorbetaling van loon. De kantonrechter wees die vordering echter af. In hoger beroep wees het gerechtshof Den Haag de loonvordering toe met het argument dat de cao-bepaling in strijd is met het wettelijke ontslagverbod tijdens ziekte. Het uitzendbureau stelde van deze uitspraak beroep in cassatie in bij de Hoge Raad.
Advies advocaat-generaal
De Hoge Raad is door het uitzendbureau gevraagd de uitspraak van het hof te vernietigen. Het uitzendbureau voerde daarvoor onder meer aan dat de cao-bepaling in overeenstemming is met de wettelijke regeling van uitzendovereenkomsten. De advocaat-generaal heeft de Hoge Raad geadviseerd het cassatieberoep van het uitzendbureau te verwerpen en de uitspraak van het gerechtshof in stand te laten.
Arrest Hoge Raad
Het uitzendbureau heeft het cassatieberoep na het advies van de advocaat-generaal ingetrokken. De Hoge Raad heeft in het belang van de rechtsontwikkeling en de rechtseenheid aanleiding gezien de rechtsvraag toch te beantwoorden.
Uitzendbeding
De wettelijke regeling van de arbeidsovereenkomst bevat bijzondere bepalingen over de uitzendovereenkomst. Een van die bepalingen betreft het zogenoemde uitzendbeding: in een uitzendovereenkomst kan worden opgenomen dat die overeenkomst eindigt doordat de terbeschikkingstelling van de uitzendkracht aan de inlener op verzoek van de inlener ten einde komt (art. 7:691 lid 2 BW). Dit uitzendbeding geldt alleen gedurende de eerste 26 weken van de uitzendovereenkomst. Die termijn kan bij cao worden verlengd tot maximaal 78 weken.
Uitzendbeding kan tot beëindiging leiden
De Hoge Raad oordeelt dat het uitzendbeding ook in geval van ziekte van de uitzendkracht tot beëindiging van de uitzendovereenkomst kan leiden. Dat is niet in strijd met het wettelijke ontslagverbod bij ziekte. Wel is in dat geval vereist dat de inlener daadwerkelijk een verzoek tot beëindiging van de terbeschikkingstelling van de uitzendkracht doet. Het gedeelte van de cao-bepaling dat inhoudt dat de terbeschikkingstelling in geval van ziekmelding geacht wordt te zijn beëindigd op verzoek van de inlener, is daarom volgens de Hoge Raad niet geldig. Deze koppeling van het einde van de uitzendovereenkomst aan een fictief verzoek van de inlener tot beëindiging van de terbeschikkingstelling, doet afbreuk aan de rechtspositie van de uitzendkracht en is daarom niet toelaatbaar.