Bij btw-fraude vist de Belastingdienst doorgaans bij de echte fraudeur (‘ploffer’) achter het net. Bij ontdekking blijkt die al met de noorderzon vertrokken of is de bekende kale kip die je niet kunt plukken. Reden voor de overheid om ondernemers in de keten die ervan wisten of behoorden te weten aansprakelijk te stellen.
De bewijslast rust daarbij op de Belastingdienst. Slaagt de inspecteur hierin, dan wordt de vooraftrek van btw of de toepassing van het nultarief geweigerd. Een ander is dus de klos. De Belastingdienst wordt in deze strijd gesteund door het Hof van Justitie[1]. Het maakt daarbij niet uit of in Nederland wordt gefraudeerd met de btw. Ook als in het buitenland verderop in de keten lokaal geen btw wordt voldaan, kan de leverancier in Nederland worden aangesproken als hij ervan wist of behoorde te weten. Een interessant verdienmodel voor de Nederlandse staat – met steun van het Hof van Justitie in Luxemburg – want de btw die door de weigering van het nultarief wordt geïncasseerd, hoeft zij niet af te staan aan de buitenlandse lidstaat. Slechts een klein percentage (minder dan 1%) komt in de kas van Brussel terecht[2]. Nederland profiteert dus van fraude in het buitenland: een vorm van ‘heling’ door de overheid waar ik al regelmatig aandacht aan heb besteed.
In de praktijk merk ik zeer grote ergernis en veel emotie bij ondernemers als zij op deze manier door de Belastingdienst aansprakelijk worden gesteld. Zinnen als “ik heb niks verkeerd gedaan” en “ik heb hier niets aan verdiend” hoor ik veel uit de monden van die ondernemers komen. De wil om tegen dit onrecht vol verweer te voeren, is doorgaans dan ook groot. Ondernemers kunnen goed rekenen, en niet iedereen wil en kan jarenlang in een strijd met de overheid verwikkeld blijven. Ook om discussies met de controlerend accountant of bank zoveel mogelijk te voorkomen. De Belastingdienst heeft hier wel oog voor en dan staat de weg open om via overleg tot een compromis proberen te komen. Jarenlange onzekerheid wordt op die manier tegen een bepaalde prijs afgedeald. Wat mij betreft verdient de ondernemer die voor het eerst van zijn leven met een dergelijke claim wordt geconfronteerd derhalve bijzondere aandacht.
De voorwaardelijke naheffingsaanslag btw met proeftijd als mildere oplossing
Van een redelijk en bovenal behoorlijk handelende overheid mag in mijn optiek worden verwacht dat een ‘first offender’ milder wordt behandeld dan een ‘draaideur’ type.
Hoe ziet een dergelijke oplossing eruit? Is de getroffen ondernemer door de Belastingdienst niet eerder als ‘verdachte’ schakel in een fraudeketen aangetroffen en zijn er ook nadien geen signalen van betrokkenheid in een keten waar met de btw wordt gefraudeerd? Dan zie ik een naheffingsaanslag die – onder bepaalde voorwaarden gedurende een bepaalde termijn – slechts gedeeltelijk wordt ingevorderd als een passende oplossing.
Afhankelijk van de omstandigheden van het geval wordt allereerst de hoogte van de naheffingsaanslag in overleg met de inspecteur vastgesteld. Vervolgens wordt deze naheffingsaanslag gedeeltelijk tijdelijk buiten invordering gesteld. Als gedurende een bepaalde periode – bijvoorbeeld 2 jaar – de ondernemer hetzij niet opnieuw in een fraudeketen wordt aangetroffen dan wel concrete afspraken kunnen worden gemaakt over de zorgplicht, wordt de tijdelijke buiten-invorderingstelling omgezet in een definitieve.
Naast de inspecteur vereist deze oplossing ook de medewerking van de Ontvanger. Aandachtspunt is ook het al dan niet afzien van bezwaar en beroep tegen de naheffingsaanslag. In ruil voor een in hoogte gematigde naheffingsaanslag kan daarvan bijvoorbeeld worden afgezien. De eerste voorzichtige stappen richting de ‘voorwaardelijke naheffingsaanslag met proeftijd’ zijn door mijn kantoor gezet en de Belastingdienst is nu aan zet om daarin mee te gaan.
Voor deze oplossing is ook belangrijk dat van een vergrijpboete wordt afgezien dan wel dat deze sterk wordt gematigd. Reden daarvoor is ook dat de heffing al als een boete wordt ervaren door de ondernemer en daar zijn wij het geheel mee eens. Een door kantoorgenoot Peter van Hagen aanhangig gemaakte klachtprocedure bij het EHRM in Straatsburg[3], zal in de toekomst uitwijzen of dit Hof onze visie deelt.
Conclusie
Als je als ondernemer met een naheffingsaanslag wordt geconfronteerd is dat doorgaans al niet prettig. Word je in geval van btw-fraude van je leverancier of afnemer aansprakelijk gesteld voor bedragen die een ander niet aan de Belastingdienst heeft betaald, dan wordt het echt zuur. Voor de meeste getroffen ondernemers is een dergelijke aansprakelijkstelling onbegrijpelijk, zeker als ze daarmee voor het eerst worden geconfronteerd. Voor degenen die zich verweren, ligt meestal een jarenlange fiscale procedure tegen de Belastingdienst in het verschiet. Ondernemers zijn veelal gebaat bij een snelle oplossing. Met onze bijstand wordt in overleg met de Belastingdienst getracht tot een minnelijke oplossing te komen. Een naheffingsaanslag die zowel in hoogte wordt beperkt als die deels – na goed gedrag – niet wordt ingevorderd, zie ik als een mooie ‘passend en geboden’ oplossing. De Belastingdienst is nu vooral aan zet om dit pad met ons en de ondernemer verder te bewandelen.
[1] HvJ 6 juli 2006 Kittel C-439/04 en HvJ Italmoda 18 december 2014 C-131/13
[2] Eigen Middelenbesluit Verordening 2014/335 art. 2(4). Nederland, Duitsland en Zweden hebben een korting bedongen op de btw-afdracht aan de EU. Normaliter 0,3% van de btw-grondslag en zij betalen 0,15%
[3] EHRM, application no. 16395/18 lodged on 4 April 2018 by Italmoda Mariano Previti and Others v. the Netherlands